Home

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:588, 13-198 WIA

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:588, 13-198 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 februari 2015
Datum publicatie
4 maart 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:588
Zaaknummer
13-198 WIA

Inhoudsindicatie

Procesbelang en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/198 WIA

Datum uitspraak: 27 februari 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank

’s-Gravenhage van 28 november 2012, 12/3788 (aangevallen uitspraak).

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 2 september 2014 is namens appellante het hoger beroep ingetrokken onder gelijktijdig verzoek aan de Raad het Uwv te veroordelen in de proceskosten.

Het Uwv heeft bij brief van 19 november 2014 een reactie gegeven.

Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

2. Het Uwv heeft aan appellante bij besluit van 20 oktober 2011 met ingang van

1 december 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Dit besluit is gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 28 maart 2012 (bestreden besluit). De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Op 9 januari 2013 heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en de Raad vervolgens bij brief van 11 februari 2013 meegedeeld dat het Uwv haar bij besluit van 25 januari 2013 met ingang van 1 oktober 2012, zijnde vanaf de datum waarop de loongerelateerde uitkering is beëindigd, een WGA-vervolguitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft desgevraagd bij brief van 2 september 2014 bevestigd dat er voor haar geen procesbelang meer is nu het Uwv hangende het hoger beroep reeds geheel aan haar bezwaren is tegemoetgekomen, in verband waarmee zij het hoger beroep heeft ingetrokken. Zij heeft de Raad daarbij verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.

4. Het Uwv heeft in verweer de stelling ingenomen dat, nu inmiddels geen restverdiencapaciteit meer kan worden vastgesteld, er geen procesbelang is bij het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit op een eerdere datum. Nu vaststaat dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit zou het beroep niet-ontvankelijk verklaard zijn als appellante het beroep niet had ingetrokken, hetgeen betekent dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

5. De Raad oordeelt als volgt.

5.1.

De Raad overweegt dat een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel dient te worden ingewilligd op grond van het feit dat het bestuursorgaan aan de bezwaren van een betrokkene is tegemoet gekomen. Appellante had toen zij op 9 januari 2013 het beroepschrift indiende, belang bij het instellen van hoger beroep, omdat op dat moment nog niet bekend was dat aan haar bij besluit van 25 januari 2013 de WGA-vervolguitkering met ingang van 1 oktober 2012 zou worden toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit heeft tot gevolg dat er geen inkomenseis meer kan worden gesteld. Appellante kon ten tijde van de indiening van het beroepschrift redelijkerwijs menen dat zij beroep moest instellen om te bewerkstelligen dat een voor haar gunstiger beslissing zou worden genomen. Anders dan het Uwv meent kan appellante dan ook aanspraak maken op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift in hoger beroep en voor de nadere reactie. Aan de proceshandeling van het indienen van een beroepschrift wordt in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt toegekend en voor de nadere reactie een halve punt.

5.2.

Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen vloeit voort dat het Uwv wordt veroordeeld in de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep tot een bedrag van € 735,-.

6. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 735,-.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) R.L. Rijnen