Centrale Raad van Beroep, 04-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:789, 14-1668 ZW-T
Centrale Raad van Beroep, 04-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:789, 14-1668 ZW-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 maart 2015
- Datum publicatie
- 16 maart 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:789
- Zaaknummer
- 14-1668 ZW-T
Inhoudsindicatie
Maatstaf voor het begrip ”zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW, is in dit geval de combinatie van de functie bij [naam echtgenoot] voor 20 uur per week met de functie bij de groothandel in tabakswaren voor 11 uur per werk, de laatste in de geobjectiveerde vorm als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de ZW. Door het Uwv is onvoldoende gemotiveerd dat appellante per 4 maart 2013 daadwerkelijk in staat was de combinatie van beide functies te vervullen. Niet gebleken is dat rekening is gehouden met het standpunt van de bedrijfsarts, die kort voor de datum in geding van oordeel is dat appellante maximaal 16 uur per week in haar functie bij [naam echtgenoot] kan werken, mede ook gelet op het rapport van verzekeringsarts Van Eijk. Het Uwv krijgt de opdracht het in rechtsoverweging 4.3 geformuleerde gebrek te herstellen.
Uitspraak
14/1668 ZW-T
Datum uitspraak: 4 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 februari 2014, 13/2048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] e/v [naam echtgenoot] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Jacobs-Jens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs-Jens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
Appellante was voor 31 uur per week werkzaam als telefoniste/receptioniste/administratief medewerkster bij een groothandel in tabakswaren. Uit die functie is zij per 30 maart 2009 werkloos geworden en per die datum is haar een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Per 1 september 2010 is zij voor 20 uur per week gaan werken als administratief medewerkster bij [naam echtgenoot]. Daarnaast bleef appellante een WW-uitkering ontvangen voor 11 uur per week. Op 2 december 2010 heeft appellante zich ziek gemeld. Naar aanleiding van die ziekmelding is aan haar langdurig een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend, namelijk tot 4 april 2012. Per 12 november 2012 is appellante wederom uitgevallen, waarna weer ziekengeld is uitgekeerd.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het Uwv beslist dat appellante per 4 maart 2013 weer geschikt is om haar arbeid te verrichten.
Bij besluit van 23 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog daartoe dat, hoewel er bij de voorbereiding van het bestreden besluit door het Uwv enige onduidelijkheid is ontstaan over de combinatie van functies, die in de beoordeling moet worden betrokken, uiteindelijk een juiste beoordeling heeft plaatsgevonden. Deze beoordeling is ook op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
3. In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de aard van de twee functies die in de beoordeling moeten worden betrokken, alsmede met de zwaarte van de combinatie van die functies. Ook zijn haar beperkingen in onvoldoende mate meegewogen en is onvoldoende rekening gehouden met het standpunt van de behandelende artsen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Maatstaf voor het begrip ”zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW, is in dit geval de combinatie van de functie bij [naam echtgenoot] voor 20 uur per week met de functie bij de groothandel in tabakswaren voor 11 uur per werk, de laatste in de geobjectiveerde vorm als bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de ZW. Zoals door het Uwv ook is erkend -zie het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L. Waasdorp van 20 september 2013- is dit toetsingskader in het primaire stadium van het onderzoek onvoldoende onderkend. In datzelfde rapport wordt vervolgens geconcludeerd dat er na heroverweging geen reden is de combinatie van de twee functies niet mogelijk te achten. Anders dan appellante stelt ziet de Raad geen redenen om aan te nemen dat het Uwv de aard en zwaarte van de functies, ook in combinatie bezien, onvoldoende zwaar heeft ingeschat. De gedingstukken bevatten beschrijvingen van de werkzaamheden in beide functies. Niet gebleken is dat het Uwv daarvan niet is uitgegaan.
Door het Uwv is onvoldoende gemotiveerd dat appellante per 4 maart 2013 daadwerkelijk in staat was de combinatie van beide functies te vervullen. Deze beoordeling berust in feite slechts op de heroverweging in het rapport van 20 september 2013. Niet gebleken is dat bij die heroverweging rekening is gehouden met het standpunt van de bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van [naam echtgenoot], die blijkens zijn rapport van
21 februari 2013, derhalve kort voor de datum in geding, van oordeel is dat appellante haar aantal werkzame uren -op dat moment 17 tot 18 uur per week- moet terugbrengen naar 16 uur per week. Blijkens zijn rapport van 13 mei 2013 was die situatie toen nog niet gewijzigd. Als doelstelling wordt in dat rapport genoemd: volledige hervatting in eigen werk. Ter zitting van de Raad heeft appellante verklaard haar werkzaamheden langzaam te hebben opgebouwd en vanaf augustus weer volledig (voor 20 uur per week) te hebben hervat bij [naam echtgenoot]. Daarnaast is op verzoek van appellante op 14 augustus 2013 gerapporteerd door de verzekeringsarts E.C. van Eijk, werkzaam bij Triage medisch adviesbureau, die tot de conclusie komt dat appellante per 4 maart 2013 niet arbeidsgeschikt is.
De Raad is van oordeel dat, nu de bedrijfsarts appellante slechts in staat acht tot maximaal 16 uur werken in haar functie bij [naam echtgenoot], mede ook gelet op het rapport van Van Eijk, door het Uwv onvoldoende gemotiveerd is dat appellante op de datum in geding in staat zou zijn 20 uur per week bij [naam echtgenoot] te werken, en daarnaast ook nog 11 uur per week de werkzaamheden bij de groothandel te verrichten.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv opdracht te geven het in rechtsoverweging 4.3 geformuleerde gebrek te herstellen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken
na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K. de Jong