Home

Centrale Raad van Beroep, 11-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861, 12-6897 WIA

Centrale Raad van Beroep, 11-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861, 12-6897 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 maart 2015
Datum publicatie
24 maart 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:861
Zaaknummer
12-6897 WIA

Inhoudsindicatie

Verlenging loondoorbetalingsverplichting. De juistheid van het standpunt van het Uwv dat werkgeefster re-integratiekansen heeft gemist omdat zij het niet ertoe heeft geleid dat werknemer heeft hervat in zijn werk als kok, mist afgaande op de bevindingen van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Thoen onderbouwing. Bij het ontbreken van mogelijkheden om werknemer te re-integreren in een passende functie in het bedrijf van werkgeefster, kan niet worden volgehouden dat re-integratiekansen zijn gemist omdat het rapport, waarin die conclusie is getrokken, niet na zes weken zoals het Uwv als wenselijk heeft gesteld, maar eerst na drieënhalve maand beschikbaar is gekomen. Het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de door appellant gevraagde schadevergoeding.

Uitspraak

12/6897 WIA

Datum uitspraak: 11 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van

13 november 2012, 12/3335 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de curator in het faillissement van [appellant] te [vestigingsplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens [appellant] (werkgeefster) heeft mr. N. van Mook, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Werkgeefster is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2013 in staat van faillissement verklaard. Mr. G.F. van den Berg is benoemd als curator.

Bij brief van 12 november 2014 is aan de Raad bericht dat de curator heeft besloten de procedure voort te zetten.

De curator heeft bij brief van 18 december 2014 een arbeidskundig rapport van

5 oktober 2014 ingezonden. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een bij brief van 5 januari 2015 ingezonden arbeidskundig rapport van 30 december 2014.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Voor de curator is verschenen zijn kantoorgenoot mr. E. van Houweninge Graftdijk, advocaat, bijgestaan door [naam voormalig directeur], voormalig directeur van werkgeefster, en J.W. van der Zwan, arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.

[werknemer] (werknemer) is in dienst van werkgeefster werkzaam geweest als zelfstandig werkend kok. Hij is op 1 februari 2010 uitgevallen met nekklachten, nadat hij tijdens zijn werkzaamheden was uitgegleden op een gladde vloer. Werknemer heeft met een op 29 november 2011 door het Uwv ontvangen formulier gevraagd in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.2.

Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Uwv de re-integratie-inspanningen van werkgeefster beoordeeld. Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting van werkgeefster verlengd tot 28 januari 2013. Volgens het Uwv heeft werkgeefster onvoldoende gedaan om werknemer te re-integreren.

1.3.

Werkgeefster heeft tegen het besluit van 27 januari 2012 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit om aan werkgeefster een zogenoemde loonsanctie op te leggen gehandhaafd.

2. Werkgeefster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht geconstateerd dat een achterstand is ontstaan in de re-integratie-inspanningen van werkgeefster naar het eigen werk van werknemer, omdat werkgeefster teveel klachtcontingent in plaats van tijdscontingent heeft gewerkt.

3.1.

Werkgeefster heeft in hoger beroep opnieuw betwist dat zij tekortgeschoten is in haar

re-integratieverplichtingen. Zij is continu doende geweest om een passende werkplek te vinden voor werknemer, die niet meer geschikt was voor het eigen werk als zelfstandig werkend kok op wisselende locaties. Zij heeft haar stellingen onderbouwd met het arbeidskundig rapport van 5 oktober 2014, waarin de bevindingen zijn neergelegd van een onderzoek dat register arbeidsdeskundige Van der Zwan heeft uitgevoerd.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 december 2014 is het Uwv van mening dat, zelfs als zou worden uitgegaan van ongeschiktheid van werknemer voor het eigen werk, er onvoldoende re-integratie-activiteiten zijn geweest, omdat te laat is gestart met de re-integratie, dat het zogenoemde eerste spoor ten onrechte is verlaten en dat het aan een adequaat re-integratietraject via het zogenoemde tweede spoor heeft ontbroken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) - voor zover in dit geding van belang - behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.

4.1.2.

Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het BW bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.

4.1.3.

Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv bij de aanvraag van een WIA-uitkering of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.

4.1.4.

Indien de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van zijn

re-integratieverplichtingen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.

4.2.

In de uitspraak van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717 is onder meer geoordeeld dat de loonsanctie van artikel 25, negende lid, gelet op hetgeen is vermeld in de nota van wijziging van de Aanpassings- en verzamelwet Wet WIA (Kamerstukken II 2005/06, 30 318, nr. 6, blz. 18), een reparatoir karakter heeft. In deze uitspraak is ook geoordeeld de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: Beleidsregels), mede in aanmerking genomen dat de wetgever blijkens de memorie van toelichting van de Wet WIA voor ogen heeft gestaan dat voor het beoordelen van de re-integratie-inspanningen gebruikt wordt gemaakt van de Beleidsregels (Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, pag. 35), niet in strijd zijn met een juiste uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet WIA.

4.3.1.

In de Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens wat is vermeld in de inleidende paragraaf bieden de Beleidsregels niet alleen inzicht in de wijze waarop het Uwv de geleverde re-integratie-inspanningen beoordeelt, maar is het ook voor de werkgever en de werknemer een richtsnoer voor de aanpak van de re-integratie. Bij de beoordeling staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op het re-integratieproces in de eerste twee ziektejaren en datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk ondernomen is.

4.3.2.

Voor de situatie waarin geen bevredigend resultaat is bereikt en het Uwv tot het oordeel is gekomen dat de werkgever bij zijn re-integratie-inspanningen in gebreke is gebleven, is in de Beleidsregels opgenomen dat door het Uwv in de beslissing waarbij aan de werkgever een loonsanctie wordt opgelegd, wordt vermeld wat er schort aan de geleverde

re-integratie-inspanningen, dat de werkgever dit moet herstellen en op welke wijze herstel kan plaatsvinden. Gelet op het belastende karakter van een loonsanctiebesluit zal het Uwv aannemelijk moeten maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij deugdelijk en concreet moeten motiveren waaruit de tekortkoming bestaat (zie opnieuw ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717).

4.4.1.

Werkgeefster heeft op advies van haar bedrijfsarts werknemer een multidisciplinair traject laten doorlopen en bewerkstelligd dat werknemer gedurende een beperkt aantal uren per week heeft hervat in aangepaste eigen werkzaamheden. Toen bleek dat een urenuitbreiding in deze werkzaamheden niet kon worden gerealiseerd, heeft werkgeefster - eveneens op advies van haar bedrijfsarts - een onderzoek laten uitvoeren door Heliomare Arbeidsintegratie (Heliomare). In een rapport van 24 mei 2011 is op basis van een door de bedrijfsarts op 24 maart 2011 opgestelde zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een beschrijving van de functie van een zelfstandig werkend kok in dienst van werkgeefster, geconcludeerd dat re-integratie van werknemer in het eigen werk of in aangepast eigen werk bij werkgeefster niet mogelijk is in verband met de functionele beperkingen van werknemer. Verder is geconcludeerd dat re-integratie van werknemer in een andere functie bij werkgeefster niet haalbaar is. Aan werkgeefster is geadviseerd een begeleidingstraject in het zogenoemde tweede spoor te starten. Werkgeefster heeft aan dit advies uitvoering gegeven door met Heliomare ten behoeve van werknemer een zogenoemd trajectplan outplacement overeen te komen.

4.4.2.

In het outplacementtraject is, onder meer in verband met het vermoeden van het bestaan bij werknemer van een hersenbeschadiging en de uitvoering van daarnaar gericht neuropsychologisch onderzoek, niet bereikt dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de WIA-aanvraag had hervat in passend werk in het aantal uren waarin hij conform de FML werkzaam zou kunnen zijn. Een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels was dus niet bereikt.

4.5.1.

Het besluit van 27 januari 2012 bevat onder het kopje “Eerder stoppen met loondoorbetalen mogelijk” de zin:

“In het rapport van onze arts of arbeidsdeskundige kunt u lezen wat u nog moet doen voor de re-integratie van uw werknemer en welk resultaat u daarmee kunt bereiken.”

Uit de gedingstukken is af te leiden dat het rapport van de arbeidsdeskundige van

25 januari 2012, al dan niet tezamen met de rapporten van de verzekeringsarts van

2 januari 2012 en 20 januari 2012, als bijlagen aan werkgeefster zijn toegezonden.

4.5.2.

In het rapport van 2 januari 2012 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de door werkgeefster ingeschakelde bedrijfsarts de functionele mogelijkheden van werknemer niet adequaat heeft ingeschat. Volgens de verzekeringsarts is werknemer aangewezen op passende, nek ontlastende arbeid en heeft hij beperkingen voor onder meer een zeer hoog handelingstempo, reiken, tillen en dragen. Uit het rapport van de verzekeringsarts van

20 januari 2012 is af te leiden dat de verzekeringsarts aan de bedrijfsarts kenbaar heeft gemaakt dat sprake is van een belastbaarheid van werknemer die het hem mogelijk maakt om te werken in passend werk en dat niet effectief het tweede spoor is ingezet. De verzekeringsarts is, gelet op hetgeen is vermeld onder het kopje “Beschouwing”, tot deze opvatting gekomen, omdat er op grond van de door hem vastgestelde belastbaarheid van werknemer volgens de arbeidsdeskundige voldoende voor werknemer geschikte functies zijn te selecteren.

4.5.3.

De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 25 januari 2012 als tekortkoming van werkgeefster geconstateerd:

“De werkgever heeft te laat iets aan re-integratie gedaan wegens het niet toepassen van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Er is niet tijdcontingent, maar klachtcontingent gewerkt.”

4.5.4.

In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 mei 2012 gerapporteerd. Hij heeft - met aanpassing van de FML - de opvatting van de verzekeringsarts onderschreven dat werknemer benutbare mogelijkheden heeft. Hij heeft verder onder het kopje “Beschouwing” uiteengezet het niet eens te zijn met de opvatting van de verzekeringsarts dat het tweede spoor niet effectief is ingezet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is werknemer tijdig aangemeld voor het tweede spoor toen in februari 2011 was gebleken dat een verdere uitbreiding van de passende werkzaamheden bij werkgeefster - naast het gestarte revalidatieprogramma bij Heliomare - niet mogelijk was.

4.5.5.

De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is nadien in zijn rapport van 21 juni 2012 tot de conclusie gekomen dat, afgaande op de uit de FML van 25 mei 2012 blijkende belastbaarheid, werknemer in staat was te achten tot het verrichten van zijn eigen werkzaamheden als kok.

4.6.1.

Uit 4.5.1 tot en met 4.5.5 volgt dat het bestreden besluit, dat voor de motivering verwijst naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, is gegrond op de - in reactie op het bezwaar van werkgeefster gepreciseerde - visie van het Uwv dat werkgeefster, door af te gaan op het oordeel van haar bedrijfsarts en de uitkomsten van het onderzoek door Heliomare,

re-integratiekansen heeft gemist in het eerste spoor, omdat de inspanningen niet voldoende gericht zijn geweest op een volledige hervatting van werknemer in de aangepaste eigen werkzaamheden of in andere werkzaamheden bij werkgeefster. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv dus de opvatting verlaten dat het aan voldoende inzet in het tweede spoor heeft ontbroken.

4.6.2.

Onder verwijzing naar het rapport van 30 december 2014 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep P.W.A. Thoen heeft het Uwv zich in hoger beroep, zoals nader toegelicht ter zitting, wederom en in afwijking van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende opvatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat het

re-integratietraject in het tweede spoor is gestagneerd en daarom niet adequaat is geweest. Dit standpunt is in het licht van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 mei 2012 echter onvoldoende onderbouwd. In dat rapport is immers overwogen dat werknemer tijdig is aangemeld voor het tweede spoor toen in februari 2011 was gebleken dat een verdere uitbreiding van passende werkzaamheden bij werkgeefster, naast het gestarte revalidatieprogramma bij Heliomare, niet mogelijk was. Niet is gebleken dat werkgeefster tijdens de loop van het outplacementtraject in haar inspanningsverplichting is tekortgeschoten. Het Uwv heeft geen nader onderzoek verricht naar de door de bedrijfsarts beschreven stagnatie van het tweede spoor, de mogelijke samenhang van deze stagnatie met het gerezen vermoeden van een hersenbeschadiging bij werknemer en de op 8 december 2011 bekend geworden resultaten van een neuropsychologisch onderzoek. Daargelaten dat de wisseling van opvattingen van het Uwv niet getuigt van zorgvuldige besluitvorming, ontbreken aanknopingspunten om de op de visie van Thoen gebaseerde nadere stellingname met betrekking tot in het tweede spoor gemiste re-integratiekansen voor juist te houden. De enkele vaststelling van Thoen in zijn rapport van 30 december 2014 dat niet kan worden beoordeeld of sprake is geweest van een adequaat traject, is voor het nemen van een loonsanctiebesluit, gelet op het belastende karakter daarvan, onvoldoende.

4.7.

Het Uwv heeft terecht betoogd dat sprake kan zijn van het missen van re-integratiekansen in het eerste spoor als de focus van de werkgever en de werknemer ligt op de beperkingen die volgens de werknemer uit zijn klachten voortvloeien en als niet met het geleidelijk opbouwen van arbeidsuren wordt afgetast welke omvang van arbeid in aangepaste al dan niet eigen werkzaamheden kan worden bereikt. Werkgeefster heeft erop gewezen dat het met werknemer afgesproken re-integratietraject duidelijk gericht was op een opbouw van uren. Gelet op de door partijen betrokken stellingen staat niet zozeer ter discussie of werkgeefster tijdcontingent in plaats van klachtcontingent heeft gehandeld, maar moet de vraag worden beantwoord of uitgaande van de fysieke mogelijkheden van werknemer en de bedrijfsmatige mogelijkheden van werkgeefster voldoende op werkhervatting van werknemer gerichte inspanningen zijn gepleegd.

4.8.1.

Werkgeefster heeft - onder verwijzing naar het door haar in hoger beroep ingebrachte rapport van Van der Zwan gesteld dat een in haar dienst werkzame kok wordt ingezet op onconventionele werkplekken, bijvoorbeeld in tenten op festivals, en dat in die werkzaamheden altijd sprake zal zijn van een overschrijding van de uit de FML blijkende belastbaarheid van werknemer, met name waar het gaat om tillen en dragen van gewichten van meer dan 10 kilogram en een aan deadlines en productiepieken gekoppeld hoog handelingstempo. In reactie op deze stelling heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Thoen in zijn rapport van 30 december 2014 gesteld:

“De arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep neemt (toevoeging CRvB: in het in 4.5.5 genoemde rapport van 21 juni 2012) daarbij het standpunt in dat het eigen werk van kok op grond van de belastbaarheid zoals opgesteld door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep en op grond van de weergave van de belasting van de functie door de arbeidsdeskundige arbo binnen de belastbaarheid van betrokkene valt. De exercitie brengt echter problemen met zich mee. Het is mij namelijk niet voldoende helder of het volledige eigen werk van de werknemer voor hem geschikt is op basis van handelingstempo en het regelmatig tillen van 10 kg.”

4.8.2.

Een besluit waarbij aan de werkgever een loonsanctie wordt opgelegd, is een belastend besluit. Het is daarom aan het Uwv om gegevens aan te dragen waaruit kan blijken dat de bij het bestreden besluit ingenomen standpunten juist zijn. De juistheid van het standpunt van het Uwv dat werkgeefster re-integratiekansen heeft gemist omdat zij het niet ertoe heeft geleid dat werknemer heeft hervat in zijn werk als kok, mist afgaande op de bevindingen van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Thoen onderbouwing. Vastgesteld wordt dat ook overigens in de gedingstukken geen beredeneerde uiteenzetting van het Uwv is aangetroffen waaruit blijkt dat de belasting in de functie van zelfstandig werkend kok in dienst van werkgeefster aansloot bij de beperkingen van werknemer.

4.8.3.

Uit 4.8.2 volgt dat van het Uwv resteert dat werkgeefster re-integratiekansen heeft gemist, omdat zij heeft verzuimd werknemer te re-integreren in andere passende werkzaamheden in haar bedrijf. Daarover heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Thoen in zijn meergenoemde rapport opgemerkt:

“Mijns inziens had een meer gedetailleerd onderzoek naar eventuele passende werkzaamheden van werkgever verwacht mogen worden, zeker ook gelet op de leeftijd van de werknemer, de langdurige werkervaring als zelfstandig werkende kok en de lange duur van het dienstverband bij werkgever. (…) Er wordt te snel geconcludeerd dat er geen andere werkzaamheden binnen de eigen organisatie is te vinden c.q. te creëren, omdat de werkgever er aan gehouden is al het mogelijke te doen om een werknemer te behouden voor de organisatie. (…) Door het nalaten van een gedetailleerd onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden binnen de organisatie zijn er mogelijk re-integratiekansen gemist.”

Dit betoog van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gaat eraan voorbij dat werkgeefster aan Heliomare heeft gevraagd een arbeidskundig onderzoek uit te voeren. In het in 4.4.1 genoemde rapport van 24 mei 2011 hebben de arbeidsdeskundigen N. Geise en J. Maartens van Heliomare na gesprekken met werkgeefster en werknemer onder meer geconcludeerd dat re-integratie van werknemer in een andere functie bij werkgeefster niet haalbaar is, omdat er geen passende functies (beschikbaar) zijn. Deze conclusie is, blijkens de in het rapport opgenomen gegevens, getrokken op basis van de aard en de omvang van het bedrijf van werkgeefster, de aldaar voorkomende functies, de inhoud van die functies en de fysieke mogelijkheden van werknemer en zijn capaciteiten. Niet kan worden gezegd dat sprake is geweest van een summier onderzoek. Het Uwv heeft geen gegevens ingebracht die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het arbeidskundig onderzoek door Heliomare en het op grond daarvan opgemaakte rapport zodanig waren dat werkgeefster de conclusies van Geise en Maartens niet had kunnen overnemen.

4.8.4.

Met betrekking tot wat het Uwv onder verwijzing naar het arbeidskundig rapport van

30 december 2014 heeft opgemerkt over de tijdigheid van de door werkgeefster aan Heliomare gevraagde expertise, wordt geoordeeld dat bij het ontbreken van mogelijkheden om werknemer te re-integreren in een passende functie in het bedrijf van werkgeefster, niet kan worden volgehouden dat re-integratiekansen zijn gemist omdat het rapport, waarin die conclusie is getrokken, niet na zes weken zoals het Uwv als wenselijk heeft gesteld, maar eerst na drieënhalve maand beschikbaar is gekomen.

4.9.

Uit wat is overwogen in 4.4.1 tot en met 4.8.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. Anders dan de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat van onvoldoende inspanningen van werkgeefster om werknemer te re-integreren niet is gebleken. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bestreden besluit mist een deugdelijke motivering en zal eveneens worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het besluit van

27 januari 2012, waarbij de loonbetalingsverplichting van werkgeefster is verlengd, te herroepen.

4.10.1.

Appellant heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade die werkgeefster heeft geleden als gevolg van de aan haar opgelegde loonsanctie. Gegeven het oordeel over de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit kan de Raad met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op dit verzoek beslissen.

4.10.2.

Omdat appellant niet heeft gespecificeerd welke loonbetalingen werkgeefster, naar nu vaststaat, ten onrechte heeft verricht en aldus de omvang van de schadevergoeding niet kan worden vastgesteld, zal ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding het onderzoek met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb worden heropend. De Raad zal bepalen dat het vooronderzoek wordt heropend om appellant in de gelegenheid te stellen zijn verzoek om schadevergoeding nader te specificeren en met bewijsstukken te onderbouwen. De Raad zal appellant daarvoor een termijn stellen waarbinnen hij dat kan doen.

5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van de aan werkgeefster verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 490,- in bezwaar, op € 980,- in beroep en op € 490,- in hoger beroep. Er is verder aanleiding om het verzoek te honoreren om het Uwv te veroordelen in reiskosten van werkgeefster ten bedrage van € 48,40 voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank. De totale kostenveroordeling is € 2008,40.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen besluit van 25 juni 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;

-

herroept het besluit van 27 januari 2012;

-

veroordeelt het Uwv in de kosten van werkgeefster tot een bedrag van € 2008,40,-;

-

bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 776,- vergoedt;

-

bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de door appellant gevraagde schadevergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015.

(getekend) M. Greebe

(getekend) V. van Rij