Home

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:873, 13-5019 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:873, 13-5019 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 maart 2015
Datum publicatie
25 maart 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:873
Zaaknummer
13-5019 WWB

Inhoudsindicatie

Het college heeft zijn beslissing om eiser van de hem opgelegde verplichtingen te ontheffen voor de duur van één jaar, mogen baseren op het rapport van Aob Compaz van 30 mei 2012. Een zorgtraject is gericht op praktische ondersteuning bij financiën en is geen trajectvoorziening, zoals re-integratieprogramma’s en sociale activering ten behoeve van arbeidsinschakeling. Een impliciete afwijzing van een verzoek om ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan in het besluit van 31 juli 2012 en het bestreden besluit niet worden gelezen. De beoordeling van de vraag of het college dergelijke ondersteuning had moeten bieden, valt buiten de omvang van het geding.

Uitspraak

13/5019 WWB

Datum uitspraak: 24 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

25 juli 2013, 12/5445 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Partijen zijn, daartoe opgeroepen, niet verschenen, appellant wegens angst en het college wegens onvoorziene omstandigheden.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving sinds 18 april 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Op 18 september 2011 heeft appellant verzocht om hem te ontheffen van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB opgenomen arbeidsverplichtingen. Op grond van zijn medische situatie heeft het college appellant bij besluit van 13 april 2012 met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB voor de periode van 13 april 2012 tot 1 juni 2012 tijdelijk ontheven van de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de participatieverplichting, in afwachting van de uitkomst van het medisch onderzoek dat bij Aob Compaz is aangevraagd. Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het college de voorlopige ontheffing verlengd tot

1 augustus 2012, omdat het rapport van het medisch onderzoek nog niet van Aob Compaz was ontvangen.

1.3.

In het kader van het onderzoek naar zijn belastbaarheid is appellant op 27 april 2012 en 10 mei 2012 medisch onderzocht door een bedrijfsarts en een psycholoog van Aob Compaz. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport Arbeidsongeschiktheidstoets en Psychodiagnostisch Onderzoek van 30 mei 2012. In dit rapport wordt geconcludeerd dat appellant geen medische klachten heeft en hierdoor dan ook niet fysiek medisch beperkt is. De psychische belastbaarheid van appellant is wel beperkt. Aangeraden wordt om een zorgtraject in te zetten gericht op praktische ondersteuning bij de financiën. Appellant wordt momenteel niet in staat gesteld deel te nemen aan een traject richting werk. Eerst dient bezien te worden welke hulp hij nodig heeft om de psychosociale problemen op te lossen. Mogelijk kan appellant na verder onderzoek bemiddeld worden naar een gespecialiseerde organisatie die hem hulp biedt bij de administratie en financiën. Heronderzoek is aanbevolen over twaalf maanden om te bezien of er veranderingen zijn opgetreden in de psychische belastbaarheid.

1.4.

Op basis van het rapport van 30 mei 2012 heeft het college appellant bij besluit van

31 juli 2012 ontheven van de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de participatieverplichting voor de periode van 1 augustus 2012 tot 31 juli 2013. De ontheffing wordt verleend omdat appellant belemmeringen van psychische aard heeft, zoals die zijn vastgesteld door de psycholoog van Aob Compaz, en omdat er dringende sociale redenen zijn waardoor appellant (tijdelijk) niet in staat is om activiteiten uit te voeren die de kansen op betaald werk en uitstroom uit de uitkering verhogen.

1.5.

Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het college appellant wederom en op dezelfde gronden als waarop het besluit van 31 juli 2012 berust, ontheven van de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de participatieverplichting voor de periode van

1 augustus 2013 tot 31 juli 2014.

1.6.

Bij besluit van 30 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2012 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het college zijn beslissing om eiser van de hem opgelegde verplichtingen te ontheffen voor de duur van één jaar, heeft mogen baseren op het rapport van Aob Compaz. Gelet op het beleid van het college, neergelegd in het Handboek SoZaWe, Onderwerp B-8000, kan een ontheffing als hier aan de orde hooguit voor de duur van 24 maanden worden verleend. In het rapport van Aob Compaz wordt geadviseerd om na twaalf maanden een heronderzoek te verrichten omdat niet wordt uitgesloten dat de psychosociale problemen van appellant kunnen worden opgelost. Appellant heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het rapport aangevoerd.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert, zakelijk weergegeven, aan dat het college ten onrechte geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de duur van vijf jaar heeft verleend. Verder zou volgens het rapport van Aob Compaz na een jaar heronderzoek moeten plaatsvinden, maar dat is ten onrechte niet gebeurd. Ook is appellant ten onrechte geen hulp bij zijn financiën aangeboden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De beroepsgrond dat het college ten onrechte na een jaar geen heronderzoek heeft laten verrichten, zoals geadviseerd in het rapport van Aob Compaz van 30 mei 2012, kan niet in dit hoger beroep aan de orde worden gesteld, nu deze vraag geen onderdeel uitmaakt van het hier te beoordelen geschil.

4.2.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college zijn beslissing om eiser van de hem opgelegde verplichtingen te ontheffen voor de duur van één jaar, heeft mogen baseren op het rapport van Aob Compaz van 30 mei 2012. De Raad verwijst daartoe naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten gelegen om in andere zin dan de rechtbank te oordelen.

4.3.

De Raad onderschrijft voorts het standpunt van het college zoals neergelegd in het bestreden besluit, dat een zorgtraject gericht is op praktische ondersteuning bij financiën en geen trajectvoorziening is, zoals re-integratieprogramma’s en sociale activering ten behoeve van arbeidsinschakeling. Een impliciete afwijzing van een verzoek om ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan voorts in het besluit van 31 juli 2012 en het bestreden besluit niet worden gelezen. Appellant had, bijvoorbeeld door het indienen van een aanvraag, besluitvorming over ondersteuning bij de arbeidsinschakeling in de vorm van praktische ondersteuning bij zijn financiën, kunnen uitlokken. Nu voormeld besluit niet ziet op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, maar op ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vervatte arbeidsverplichtingen, valt ook de beoordeling van de vraag of het college dergelijke ondersteuning had moeten bieden, buiten de omvang van het geding.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en

J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2015.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) De griffier is buiten staat te ondertekenen