Home

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:955, 13-4309 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:955, 13-4309 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 maart 2015
Datum publicatie
1 april 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:955
Zaaknummer
13-4309 WWB

Inhoudsindicatie

Oplegging maatregel. Appellant heeft niet voldaan aan de verplichting mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek.

Uitspraak

13/4309 WWB, 13/6893 WWB, 14/3767 WWB

Datum uitspraak: 24 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van

5 augustus 2013, 12/2070 (aangevallen uitspraak 1), 29 november 2013, 13/2086 (aangevallen uitspraak 2) en 30 juni 2014, 13/3435 (aangevallen uitspraak 3)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 10 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. drs. L.H. Heijing-Meessen.

OVERWEGINGEN

1. Voor een volledig overzicht van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. Hier wordt met het volgende volstaan.

1.1.

Appellant ontvangt sinds 7 juni 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Ten tijde in geding gold voor appellant de verplichting om gebruik te maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het dagelijks bestuur op grond van artikel 55 van de WWB aan appellant de nadere verplichting opgelegd om medewerking te verlenen aan een uitgebreid medisch en arbeidskundig onderzoek waarin zijn traject- en arbeidsgeschiktheid worden beoordeeld, alsmede zijn belastbaarheid. De Raad heeft in zijn uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2208, geoordeeld dat het dagelijks bestuur appellant terecht geen ontheffing heeft verleend om mee te werken aan een dergelijk onderzoek.

Zaak 13/4309

1.2.

In het kader van de op grond van artikel 55 van de WWB opgelegde verplichting is appellant uitgenodigd voor een psychodiagnostisch onderzoek bij Argonaut/AIM op

25 april 2012. Appellant is op de afspraak verschenen en heeft de psycholoog die het onderzoek zou verrichten verzocht - voorafgaand aan het onderzoek - een formulier te ondertekenen, inhoudende dat appellant een blokkeringsrecht toekomt, volgens welk de resultaten van het onderzoek niet zonder toestemming van appellant aan het dagelijks bestuur kunnen worden verstrekt. De psycholoog heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven, waarna appellant geen verdere medewerking aan het onderzoek wenste te verlenen.

1.3.

Bij besluit van 14 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2012 voor de duur van een maand met 20% van de voor hem geldende bijstandsnorm verlaagd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 55 van de WWB opgelegde verplichting medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek.

1.4.

Vervolgens is appellant opnieuw uitgenodigd voor een onderzoek bij Argonaut/AIM, ditmaal op 20 juni 2012. Dit onderzoek heeft om dezelfde reden geen doorgang gevonden. Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van

1 juni 2012 voor de duur van een maand met 40% van de voor hem geldende bijstandsnorm verlaagd. Aan dit besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 55 van de WWB opgelegde verplichting mee te werken aan een onderzoek bij Argonaut/AIM. Er is sprake van recidive, omdat appellant zich binnen twaalf maanden opnieuw verwijtbaar heeft gedragen.

1.5.

Bij besluit van 25 oktober 2012 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 14 mei 2012 en 5 juli 2012 ongegrond verklaard.

Zaak 13/6893

1.6.

Het dagelijks bestuur heeft appellant ten derde male uitgenodigd voor een psychodiagnostisch onderzoek bij Argonaut/AIM, nu op 9 oktober 2012. Appellant is op de afspraak verschenen. Gelet op het beroep dat appellant voorafgaand aan het onderzoek heeft gedaan op het blokkeringsrecht, heeft ook nu geen onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant vanaf 1 februari 2013 voor de duur van een maand verlaagd met 100%. Aan dit besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant voor de derde maal niet heeft voldaan aan de verplichting mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek. In verband met de eerder opgelegde maatregelen heeft het dagelijks bestuur toepassing gegeven aan de (herhaalde) recidivebepaling van artikel 17, tweede lid van de Afstemmingsverordening WWB en IOAW intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf 2012. Op basis van deze bepaling wordt in geval van herhaalde recidive de hoogte en de duur van de verlaging individueel vastgesteld, waarbij gekeken wordt naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden.

1.7.

Bij besluit van 26 juni 2013 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2013 ongegrond verklaard.

14 3767 WWB

1.8.

Het dagelijks bestuur heeft appellant vervolgens voor de vierde maal uitgenodigd voor een psychodiagnostisch onderzoek bij Argonaut, nu op 14 maart 2013. Appellant is verschenen, maar het onderzoek heeft ook nu en om dezelfde reden als de drie keer daarvoor geen doorgang gevonden. Hierdoor heeft appellant niet voldaan aan de op grond van artikel 55 van de WWB op hem rustende verplichting mee te werken aan een onderzoek. Bij besluit van 27 mei 2013, voor zover hier van belang, heeft het dagelijks bestuur overwogen dat appellant zich binnen twaalf maanden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een verwijtbare maatregelwaardige gedraging. Het dagelijks bestuur heeft echter besloten - tot nader order - de verplichting mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek niet te concretiseren. Het dagelijks bestuur heeft een maatregel opgelegd, maar deze gematigd tot nul.

1.9.

Bij besluit van 4 november 2013 (bestreden besluit 3) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2013 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid, van de WWB biedt het dagelijks bestuur de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Daarnaast kan het dagelijks bestuur, ingevolge artikel 55 van de WWB, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van bijstand.

4.2.

Gelet op het verhandelde ter zitting is de omvang van de gedingen beperkt tot de vraag of het dagelijks bestuur op goede gronden heeft aangenomen dat appellant tot vier maal toe verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichting mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek.

4.3.

De verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling houdt, net als de verplichting om mee te werken aan een in het kader van artikel 55 van de WWB door het dagelijks bestuur aangevraagd onderzoek, tevens in dat de betrokkene er aan meewerkt dat het dagelijks bestuur ook kennis kan nemen van de resultaten van dat onderzoek. Zonder dit laatste zou het eerste immers zinloos zijn voor het onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Daarmee zou het dagelijks bestuur belet worden haar wettelijke taak tot arbeidsinschakeling te verrichten. In een dergelijke situatie kan een betrokkene dus geen beroep doen op een blokkeringsrecht.

4.4.

Gelet op wat onder 4.3 is overwogen is appellant tekortgeschoten in de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden en meer in het bijzonder aan de op grond van artikel 55 van de WWB op hem rustende verplichting mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek. Appellant heeft aangevoerd dat deze gedraging hem, gelet op zijn psychische problematiek, niet te verwijten valt. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar de, niet gedateerde, brief van GZ-psycholoog S. de Haan (De Haan). In deze brief, die is opgesteld na de afspraak op 9 oktober 2012, heeft De Haan vermeld dat de psychische problematiek bij appellant niet verenigbaar is met een psychodiagnostisch onderzoek. In verband daarmee heeft De Haan appellant een aanbod gedaan voor een kort en effectief behandeltraject door Mentaal Beter. Naar zijn oordeel is er bij appellant sprake van een psychische of psychiatrische problematiek en kan een behandeling de ontstane situatie helpen verbeteren. Anders dan appellant heeft aangevoerd, biedt de verklaring van De Haan onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de gedragingen appellant niet kunnen worden verweten. De desbetreffende brief bevat weliswaar een oordeel van De Haan over de problematiek van appellant, maar niet gebleken is dat dit oordeel is gebaseerd op een medisch/psychologisch onderzoek. Niet duidelijk is daarom waarop De Haan zijn conclusies baseert. Appellant heeft ook anderszins geen objectieve en verifieerbare informatie van medische aard overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de verwijtbaarheid van de gedragingen ontbreekt.

4.5.

Appellant heeft voorts aangevoerd dat de resultaten van een psychodiagnostisch onderzoek niet bruikbaar zijn, indien een dergelijk onderzoek niet op vrijwillige basis plaatsvindt. Deze grond slaagt niet. De stelling van appellant is speculatief van aard. Voorts ligt het op de weg van het dagelijks bestuur om zich in het kader van de besluitvorming een oordeel te vormen over de bruikbaarheid van de resultaten van het onderzoek.

4.6.

Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en

P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2015.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) C.M. Fleuren