Centrale Raad van Beroep, 12-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:111, 14-1681 WWB
Centrale Raad van Beroep, 12-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:111, 14-1681 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 januari 2016
- Datum publicatie
- 14 januari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:111
- Zaaknummer
- 14-1681 WWB
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 25-06-2023], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 25-06-2023] art. 475d, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:2
Inhoudsindicatie
Verrekening schuld met uitkering. Bewijslastverdeling bij verrekening. Bestuursorgaan moet stukken opvragen.
Uitspraak
14/1681 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2014, 13/8902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Biemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Biemond. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen
mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Zij heeft een schuld aan de Svb wegens te veel betaalde AIO-aanvulling. Deze schuld bedroeg per augustus 2013 € 30.958,77.
Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de door de Svb geboden gelegenheid een betalingsvoorstel voor aflossing van de schuld te doen en heeft evenmin binnen de bij besluit van 27 februari 2012 gegeven betalingstermijn betaald. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 9 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2013 (bestreden besluit), bepaald dat ter aflossing van de schuld ingaande augustus 2013 maandelijks een bedrag van € 101,63 wordt ingehouden op het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van appellante. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat bij deze verrekening rekening is gehouden met de beslagvrije voet, zijnde 10% van de voor appellante geldende bijstandsnorm.
Bij besluit van 22 januari 2014 heeft de Svb bepaald dat appellante voorlopig niets hoeft te betalen omdat uit het door haar ingevulde formulier blijkt dat zij dit niet kan. Voorts wordt vermeld dat inmiddels vijf keer een bedrag van € 101,63 is verrekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het door de Svb gehanteerde maandelijkse verrekeningsbedrag van € 101,63 overeenkomt met het maximaal mogelijke bedrag indien rekening wordt gehouden met de voor appellante geldende beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d, eerste lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Appellante heeft in bezwaar weliswaar aangevoerd dat de Svb rekening had moeten houden met gegevens over haar financiële situatie, maar zij heeft er van afgezien ter ondersteuning van haar bezwaar financiële gegevens over te leggen en ook de mogelijkheid dit bij een hoorzitting naar voren te brengen niet benut. Zij heeft pas in beroep gegevens over haar financiële situatie overgelegd. Dat de Svb geen rekening heeft gehouden met kosten van de ziektekostenpremies en met woonkosten, zoals omschreven in artikel 475d, vijfde lid, Rv, kan de Svb dan ook niet worden aangerekend.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door appellante alsnog overgelegde financiële gegevens en ten onrechte onbesproken heeft gelaten dat de Svb voorafgaand aan het besluit van 9 augustus 2013 gehouden was aan appellante informatie over haar financiële situatie te vragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1309) staat het partijen vrij hun stellingen met betrekking tot de juistheid van de feiten waarvan bij het nemen van een beslissing dient te worden uitgegaan, tijdens de behandeling van het beroep of hoger beroep, nader te staven met bewijsmiddelen. Appellante mocht daarom in beroep ter ondersteuning van haar stelling dat het college de bepalingen over de beslagvrije voet heeft overtreden, nadere gegevens over haar financiële situatie overleggen en deze gegevens hadden bij de beoordeling door de rechtbank moeten worden betrokken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het besluit tot verrekening van een schuld met een uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het orgaan is dat de schuld verrekent om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Bij verrekening dient de beslagvrije voet in acht te worden genomen. Ingevolge artikel 475d, eerste lid, Rv bedraagt de beslagvrije voet, voor zover van belang en samengevat weergegeven, 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Ingevolge het vijfde lid wordt de beslagvrije voet op de in die bepaling weergegeven wijze verhoogd met een deel van de premie van de ziektekostenverzekering en van de woonkosten.
Gelet op de in 4.2 gegeven bewijslastverdeling had het op de weg van de Svb gelegen om aan appellante duidelijk te maken, bijvoorbeeld aan de hand van een daartoe beschikbaar te stellen formulier, welke concrete gegevens zij moet verstrekken om te kunnen bepalen of, en zo ja, in hoeverre de beslagvrije voet moet worden verhoogd op grond van artikel 475d, vijfde lid, Rv. De omstandigheid dat appellante niet heeft gereageerd op de brief van 24 januari 2012 tot het doen van een betalingsvoorstel en de omstandigheid dat appellante in de bezwaarfase die concreet benodigde gegevens niet zelf heeft verstrekt en geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord op een hoorzitting, kunnen aan die gehoudenheid voor de Svb om duidelijk te maken welke concrete gegevens van belang zijn, niet afdoen. Door het bestreden besluit te nemen zonder die gegevens te vragen heeft de Svb het bepaalde in
artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Raad zal voorts het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Vervolgens moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De Raad ziet aanleiding om met het oog op een finale geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 9 augustus 2013 te herroepen. Daartoe wordt overwogen dat appellante in beroep concrete gegevens heeft overgelegd met daarbij een berekening, waaruit volgt dat, uitgaande van die gegevens, geen ruimte bestaat voor verrekening met inachtneming van de beslagvrije voet. De Svb heeft op 22 januari 2014, op basis van de toen beschikbare gegevens, besloten om vanaf januari 2014 van verdere verrekening af te zien. Zoals de Svb desgevraagd
ter zitting heeft erkend, is de financiële situatie van appellante tussen 9 augustus 2013 en
22 januari 2014 niet verslechterd en bestond, achteraf gezien, ook reeds op 9 augustus 2013 geen ruimte voor verrekening met inachtneming van de beslagvrije voet.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 496,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 2.480,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 9 augustus 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde besluit van 31 oktober 2013;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.480,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.L. Boxum en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Spek