Home

Centrale Raad van Beroep, 29-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1213, 14/6852 WWB

Centrale Raad van Beroep, 29-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1213, 14/6852 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 maart 2016
Datum publicatie
11 april 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:1213
Zaaknummer
14/6852 WWB

Inhoudsindicatie

Terechte intrekking en terugvordering. Goederen te koop aangeboden via marktplaats. Handel / geen incidentele verkoop. Nieuwe aanvraag afgewezen.

Uitspraak

14/6852 WWB, 15/1278 WWB

Datum uitspraak: 29 maart 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van

9 december 2014, 14/1954 en 14/1962, en van 17 februari 2015, 14/3809 (aangevallen uitspraken)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft verweerschriften en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 16 februari 2016. Namens appellant is mr. Arabaci verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.J.M. Schakenraad.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant en zijn echtgenote ontvingen sinds 29 maart 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres).

1.2.

Naar aanleiding van een anonieme melding op 11 april 2013 dat appellant zwart werkt, fietsen repareert en doorverkoopt, heeft het college op 1 oktober 2013 een waarneming op het uitkeringsadres laten verrichten, waarbij drie fietsen in de voortuin en vijftien fietsen in de achtertuin zijn waargenomen. Het college heeft hierin aanleiding gezien een onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van de toegekende bijstand. In het kader van dat onderzoek zijn onder andere bij marktplaats.nl (Marktplaats) gegevens opgevraagd en zijn appellant en zijn echtgenote op 19 november 2013 gehoord. De van Marktplaats ontvangen reactie betreft een overzicht vanaf februari 2009, waarop 380 advertenties zijn getoond. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 19 december 2013.

1.3.

Bij besluit van 9 december 2013 heeft het college het recht op bijstand van appellant en zijn echtgenote met ingang van 6 december 2013 opgeschort, omdat zij niet hebben voldaan aan het verzoek, gedaan bij brief van 25 november 2013, om de daarin verzochte gegevens te verstrekken. Appellant is wederom verzocht om de gegevens over te leggen, nu voor

16 december 2013. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.

1.4.

Bij besluit van 23 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 maart 2012 tot 1 juli 2012 herzien (lees: ingetrokken) en over de periode van 1 oktober 2012 tot

6 december 2013 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB en de bijstand met ingang van 6 december 2013 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Aan de besluitvorming is, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat appellant in de periode vanaf maart 2012 via Marktplaats goederen te koop heeft aangeboden, welke activiteiten hij niet bij het college heeft gemeld, evenmin de inkomsten daaruit. Nu appellant geen deugdelijke administratie heeft overgelegd van de verkoopactiviteiten, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

1.5.

Appellant en zijn echtgenote hebben zich op 24 december 2013 gemeld voor het doen van een nieuwe aanvraag om bijstand en deze aanvraag op 31 januari 2014 ingediend.

1.6.

Een medewerker Handhaving Werk en Inkomen (medewerker) van het college heeft op

4 maart 2014 een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd en Marktplaats geraadpleegd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 28 maart 2014. Uit die rapportage blijkt dat de medewerker in de voor- en achtertuin in totaal elf fietsen heeft waargenomen. In de achtertuin zijn verder banden en brommer- en fietsonderdelen aangetroffen. In een houten schuur is elektrisch gereedschap aangetroffen dat was aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. In een stenen schuur is veel gereedschap aangetroffen.

1.7.

Bij besluit van 1 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juni 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn leefsituatie in overeenstemming met zijn aanvraag is, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak van 9 december 2014, voor zover thans nog van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen aangevallen uitspraak 1, voor zover deze de intrekking van de verleende bijstand betreft, en tegen aangevallen uitspraak 2.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

De intrekking van de bijstand (14/6852)

4.1.

Appellant heeft ter zitting medegedeeld dat het beroep zich richt tegen de intrekking van de bijstand van appellant tot 1 januari 2013. Daaruit volgt dat de hier te beoordelen periode ten aanzien van de intrekking van de bijstand loopt van 1 maart 2012 tot 1 juli 2012 en van

1 oktober 2012 tot 1 januari 2013 (te beoordelen periode).

4.2.

Niet in geschil is dat in de te beoordelen periode goederen zijn aangeboden via Marktplaats. Appellant heeft aangevoerd dat niet hij maar zijn zoon de advertenties op Marktplaats plaatste en dat het ook voorkwam dat zijn zoon namens de buurman advertenties plaatste. Deze grond slaagt niet. Immers, uit het dossier blijkt dat advertenties in het van Marktplaats ontvangen overzicht zijn geselecteerd op basis van het door appellant gebruikte telefoonnummer in de advertentie, zodat deze verkoopactiviteiten aan appellant kunnen worden toegerekend.

4.3.

Appellant heeft aangevoerd dat in de te beoordelen periode veel minder fietsen te koop zijn aangeboden dan in de periode vanaf 1 januari 2013 en dat die omstandigheid ertoe leidt dat er geen intrekking over de te beoordelen periode kan plaatsvinden. Deze grond slaag evenmin. Het college heeft de intrekking onder meer gebaseerd op de advertenties op Marktplaats. Die advertenties betroffen niet alleen fietsen. Uit het door Marktplaats ter beschikking gestelde overzicht volgt dat in de te beoordelen periode 82 advertenties zijn geplaatst waarbij goederen te koop zijn aangeboden. Naast 22 advertenties voor fietsen, zijn vooral gereedschappen en gebruiksgoederen te koop aangeboden. Gelet op het aantal advertenties is geen sprake geweest van een incidentele verkoop van privégoederen die in beginsel niet gemeld hoeft te worden. Gelet op de aantallen is sprake geweest van handel waarmee appellant inkomsten kon genereren, zodat appellant zijn marktplaatsactiviteiten en de daaruit genoten inkomsten redelijkerwijs had moeten melden bij het college. Appellant heeft voorts naar voren gebracht dat heel veel advertenties elkaar overlappen. Voor zover beoogd is te stellen dat advertenties meerdere keren zijn geplaatst merkt de Raad op dat zo’n handelwijze van het opnieuw “opbrengen” van oude advertenties ook meer past binnen handel dan bij incidentele privéverkoop.

4.4.

Niet in geschil is dat appellant het college niet over de verkoopactiviteiten heeft ingelicht. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoeftige omstandigheden. Het is aan appellant om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat, als hij de inlichtingenverplichting destijds wel naar behoren was nagekomen, aan hem (aanvullende) bijstand zou zijn verleend.

4.5.

Appellant heeft aangevoerd dat het college het recht op bijstand wel kon vaststellen omdat het college beschikte over alle gegevens, zoals de advertenties op Marktplaats. Deze grond slaagt niet. Appellant heeft geen administratie of boekhouding met betrekking tot zijn verkoopactiviteiten overgelegd en niet op andere wijze objectieve en verifieerbare gegevens in het geding gebracht op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld hoeveel inkomsten hij met de verkoopactiviteiten heeft verworven. Onder deze omstandigheden is niet vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB verplicht was om de bijstand van appellant in te trekken.

Aanvraag om bijstand (15/1278)

4.7.

De te beoordelen periode ten aanzien van de aanvraag om bijstand loopt van 24 december 2013 tot en met 1 april 2014.

4.8.

Indien bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.

4.9.

Appellant heeft aangevoerd dat hij zich ten tijde van zijn aanvraag niet meer bezighield met de verkoop van fietsen. Deze grond slaagt niet. Tijdens het huisbezoek op

4 maart 2014 zijn in de tuin van appellant 11 fietsen, brommer- en fietsonderdelen en in twee schuren veel gereedschappen aangetroffen, waarvan enkele met het elektriciteitsnetwerk waren verbonden. Voorts bevat het dossier negen advertenties op Marktplaats in de periode van 21 februari 2014 tot en met 9 maart 2014, waarbij een zekere [naam] te [woonplaats] een ligfiets, een wiel, een windscherm en gereedschap te koop aanbiedt. Het college heeft na een onderzoek vastgesteld dat appellant onder de naam [naam] deze zaken te koop heeft aangeboden. Ter zitting van de rechtbank zijn deze advertenties ter sprake gebracht en heeft de gemachtigde van appellant die vaststelling niet betwist, doch slechts meegedeeld dat niet bekend is wat de beweegreden van appellant is geweest om een andere naam te gebruiken.

4.10.

De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat gelet hierop geen sprake is van een andere situatie dan ten tijde van de intrekking van de bijstand. Het college heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.

4.11.

Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.

4.12.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en F. Hoogendijk en

J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2016.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) A. Stuut