Centrale Raad van Beroep, 20-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1429, 15/1233 WW
Centrale Raad van Beroep, 20-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1429, 15/1233 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 april 2016
- Datum publicatie
- 21 april 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:1429
- Zaaknummer
- 15/1233 WW
Inhoudsindicatie
Bewijslast overtreding en grove schuld. Bij beoordeling evenredigheid boete dezelfde uitleg begrip grove schuld als in materiële strafrecht en fiscale boeterecht.
Uitspraak
15/1233 WW
Datum uitspraak: 20 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 januari 2015, 14/5421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend en vragen beantwoord, waarop mr. Tracey heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tracey. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN
Appellant is bij besluit van 10 augustus 2012 met ingang van 1 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In dat besluit is appellant opgedragen wijzigingen in zijn situatie of in zijn inkomen meteen aan het Uwv door te geven.
Appellant heeft op 18 december 2012 via de website uwv.nl/mijnuwv op een wijzigingsformulier WW gemeld: “Per 1/2/2013 ga ik beginnen als interim manager in loondienst bij [werkgeefster] . Contract is reeds getekend.”
Appellant is eind december 2012 verzocht om eerder te beginnen met zijn werkzaamheden als interim manager. Hij heeft hierin toegestemd en is met ingang van
1 januari 2013 in dienst getreden van [werkgeefster] (werkgeefster).
Het Uwv heeft appellant op 29 januari 2013 € 1.361,60 WW-uitkering betaald over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 en hem op 29 januari 2013 van deze betaling een specificatie gezonden. Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 4 februari 2013 en daarin vermeld dat appellant op 1 februari 2013 is gaan werken. Het Uwv heeft appellant op 28 februari 2013 € 595,30 WW-uitkering betaald over de periode van 28 januari tot en met 3 februari 2013 en op 1 maart 2013 € 1.361,60 vakantietoeslag betaald over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 3 februari 2013. Ook van die betalingen zijn op 28 februari en 1 maart 2013 specificaties aan appellant gezonden.
Uit informatie van Suwinet van 16 april 2014 en van werkgeefster is het Uwv gebleken dat appellant per 1 januari 2013 is gaan werken. Bij besluit van 23 april 2014 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant ingetrokken vanaf 31 december 2012 en de volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering en vakantietoeslag tot een bedrag van € 3.369,71 van appellant teruggevorderd. Bij een tweede besluit van 23 april 2014 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 2.530,- wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het boetebesluit. Volgens appellant heeft hij via een digitaal wijzigingsformulier eind december 2012 de gewijzigde ingangsdatum van zijn werkhervatting bij het Uwv gemeld en van deze melding geen terugkoppeling of bewijs van het Uwv gekregen. Volgens appellant is een technische storing of niet beschikbaarheid binnen de ICT-keten van het Uwv mogelijk de oorzaak van dit geschil. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met omstandigheden die behoren te leiden tot een lagere bestuurlijke boete als gevolg van verminderde verwijtbaarheid.
Bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het boetebesluit van 23 april 2014 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is uit verificatie van zijn systemen niet gebleken dat appellant de gewijzigde ingangsdatum van zijn werkhervatting eind december 2012 heeft doorgegeven. Het Uwv heeft een overzicht overgelegd van storingen die eindgebruikers raken, gepubliceerd op de website servicedeskiv.info.uwv.nl/storingen over de periode van 5 november 2012 tot en met
10 januari 2013.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant de wijziging niet daadwerkelijk heeft doorgegeven. Voor het aannemen van een lagere mate van verwijtbaarheid dan grove schuld bestaan geen aanknopingspunten.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij via een digitaal wijzigingsformulier eind december 2012 de gewijzigde ingangsdatum van zijn werkhervatting bij het Uwv heeft gemeld. De boete is volgens appellant onevenredig hoog.
Het Uwv heeft bij wijze van verweer gesteld dat een wijziging van de datum met ingang waarvan appellant bij werkgeefster in dienst is getreden niet is ontvangen. Er is geen sprake van een eenmalige vergissing, omdat appellant uit betaalspecificaties, het besluit van
26 februari 2013 en de veel later toegestuurde jaaropgave had kunnen afleiden dat de periode waarover uitkering aan hem is verstrekt niet juist geweest kan zijn. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is volgens het Uwv niet gebleken.
Appellant heeft in reactie hierop gesteld dat hij zich alleen heeft gericht op het starten met de nieuwe baan en de betalingen van het Uwv in 2013 als een eindafrekening en een nabetaling van zijn vakantiegeld heeft beschouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Beoordelingskader
Voor een weergave van de relevante wetgeving en uitgangspunten bij de beoordeling van een bestuurlijke boete als hier aan de orde wordt verwezen naar de overwegingen 5.4 en 7.1 tot en met 7.9 van de uitspraak van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754.
Bewijslast
Artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevat de waarborg dat een ieder tegen wie een strafvervolging is ingesteld – een boeteoplegging wordt aangemerkt als het instellen van een strafvervolging – voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen. Deze waarborg brengt mee dat het Uwv feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet aantonen dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting onverschuldigd uitkering is betaald. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (vgl. overweging 4.8.3 in ECLI:NL:HR:2011:BN6324 en overweging 3.1 in ECLI:NL:RVS:2014:2511). Staat de overtreding vast, dan is van essentiële betekenis dat de overtreder van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt te maken valt (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:2827).
Overtreding en causaal verband met onverschuldigd betaalde uitkering en te veel betaalde vakantietoeslag
Het Uwv heeft aan appellant kenbaar gemaakt dat hij wijzigingen snel en gemakkelijk online kan doorgeven via een wijzigingsformulier op uwv.nl/mijnuwv. Appellant heeft van deze door het Uwv geboden mogelijkheid op correcte wijze gebruik gemaakt op 18 december 2012. Appellant heeft al in zijn aanvullend bezwaarschrift gesteld dat hij, net als de werkhervatting zelf, ook de later gewijzigde ingangsdatum eind december 2012 via een digitaal wijzigingsformulier heeft gemeld en dit ter zitting nogmaals herhaald. Er is geen grond om de juistheid van deze stelling van appellant in twijfel te trekken. Voor zover er op dit punt nog onzekerheid bestaat, dient aan appellant het voordeel van de twijfel te worden gegund. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de mogelijkheid van een technische storing binnen de systemen voor gegevensverwerking van het Uwv in dit geval niet kan worden uitgesloten. Tevens is hierbij van belang dat onbetwist is dat de website uwv.nl een belanghebbende als appellant geen ontvangstbevestiging verstrekte dat en op welke dag een wijzigingsformulier die website heeft bereikt.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de betaling van WW-uitkering over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 het gevolg is geweest van inlichtingenverzuim van appellant. Dit is anders voor de betaling van
WW-uitkering over de periode van 28 januari 2013 tot en met 3 februari 2013 en de betaling van vakantietoeslag (ook) over uitkeringsdagen vanaf 31 december 2012. Die betalingen zijn op 28 februari en 1 maart 2013 gedaan, dus vier weken nadat appellant de betaling van
WW-uitkering en de betaalspecificatie over de periode van 31 december 2012 tot en met
27 januari 2013 had ontvangen. Het had appellant na ontvangst van laatstgenoemde specificatie direct duidelijk kunnen zijn dat het Uwv er niet mee bekend was geworden dat hij vanaf 1 januari 2013 volledig als interim manager aan het werk was gegaan. Het verwijt van het Uwv dat appellant zich toen had kunnen en moeten realiseren dat hij hierover nog contact met het Uwv had moeten opnemen, is juist. Door dit na te laten is appellant zijn inlichtingenverplichting onvoldoende nagekomen en is op 28 februari 2013 ten onrechte uitkering en op 1 maart 2013 te veel vakantietoeslag betaald. Van dit nalaten kan appellant niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt worden gemaakt. Het Uwv was daarom verplicht appellant een boete op te leggen.
Grove schuld?
Aangezien grove schuld is te beschouwen als een verzwarende omstandigheid, ligt het ook op de weg van het Uwv om aan te tonen dat daarvan sprake is (vgl. overweging 5.18 in ECLI:NL:CRVB:2015:1801). Uit een oogpunt van een eenduidige en uniforme toepassing van wet- en regelgeving dient dit begrip op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in het materiële strafrecht en in het fiscale boeterecht. Er is dus geen plaats voor een andere (ruimere) uitleg van dit begrip bij de beoordeling of een opgelegde boete in sociale zekerheidszaken een evenredige sanctie is. Indien twijfel erover bestaat of sprake is van grove schuld werkt dit ten nadele van het Uwv (vgl. overweging 4.15 in ECLI:NL:GHARN:2012:BW3433).
Uit de enkele omstandigheid dat een belanghebbende onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belanghebbende als een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid moet worden gekwalificeerd (vgl. overweging 4.5 in ECLI:NL:HR:1990:ZC4481 en overweging 5.11 in ECLI:NL:CRVB:2016:8).
Uit het feit dat appellant de betaling van WW-uitkering over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 als een eindafrekening heeft beschouwd, de specificaties niet nauwkeurig heeft gelezen, aan zijn boekhouder heeft doen toekomen en daarover geen contact heeft opgenomen met het Uwv, volgt niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld. Dit wordt niet anders door het feit dat appellant ook het intrekkingsbesluit van 26 februari 2013 niet nauwkeurig heeft gelezen.
Wat is in dit geval een evenredige sanctie?
Het vorenstaande betekent dat de boete voor overtreding van de inlichtingenverplichting in beginsel zou moeten worden gesteld op € 297,65 (50% van het op 28 februari 2013 onverschuldigde betaalde brutobedrag van € 595,30) plus € 249,56 (50% van wat bruto te veel aan vakantietoeslag is betaald). Deze bedragen samen genomen, met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten op een veelvoud van € 10,- afgerond, resulteren in een totaalbedrag van € 550,-. De in dit geding gebleken verwijtbaarheid van appellant, de omstandigheden waaronder hij zijn overtreding heeft begaan en zijn persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om van een lager bedrag uit te gaan.
Slotsom
Conclusie uit 4.1 tot en met 4.8 is dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bestreden besluit zal eveneens worden vernietigd wegens strijd met artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zal een boete worden opgelegd van € 550,-, aangezien deze hier passend en geboden is.
Proceskosten
5. Aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten. Deze worden begroot op
€ 1.984,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 juli 2014, voor zover daarbij de hoogte van de boete is
gehandhaafd op € 2.530,-;
- stelt het bedrag van de boete op € 550,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats
treedt van het besluit van 29 juli 2014;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.984,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C.C.W. Lange en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Dogan