Centrale Raad van Beroep, 10-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1922, 14/4936 WWB-V
Centrale Raad van Beroep, 10-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1922, 14/4936 WWB-V
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 mei 2016
- Datum publicatie
- 23 juni 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:1922
- Zaaknummer
- 14/4936 WWB-V
Inhoudsindicatie
De gemachtigde van appellant heeft in verzet niets aangevoerd op grond waarvan zou moeten geoordeeld dat de uitspraak van de Raad van 22 september 2015 onjuist is.
Uitspraak
Datum uitspraak: 10 mei 2016
14/4936 WWB-V, 14/4937 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2014, 13/8391 en 14/108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Zitting heeft: T.G.M. Simons
Griffier: N. Talhaoui
Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 22 september 2015 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat zij het griffierecht wel heeft betaald. Ter onderbouwing heeft zij een afschrift van een transactie overgelegd waaruit blijkt dat er op 14 oktober 2014 een bedrag van € 122,- aan de Raad is overgemaakt. De Raad heeft bij brief van 12 november 2015 aan de gemachtigde van appellant medegedeeld dat de betaling van 14 oktober 2014 betrekking heeft op een andere procedure in hoger beroep, bij de Raad geregistreerd onder nummer 14/5497 WWB. Op die brief is niet inhoudelijk gereageerd.
De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellant in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten geoordeeld dat de uitspraak van de Raad van 22 september 2015 onjuist is.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) N. Talhaoui (getekend) T.G.M. Simons