Home

Centrale Raad van Beroep, 22-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2913, 15/6826 WMO

Centrale Raad van Beroep, 22-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2913, 15/6826 WMO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 juli 2016
Datum publicatie
2 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:2913
Zaaknummer
15/6826 WMO

Inhoudsindicatie

Beslissingen op niet tijdig genomen besluiten. Van het hiertegen ingesteld hoger beroep had college onverwijld mededeling moeten doen en bezwaren naar de Raad moeten doorsturen. Onbevoegdheid rechtbank. De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2 op goede gronden het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 4 ongegrond verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd en verwijst daar naar.

Uitspraak

15/6826 WMO, 15/6827 WMO, 15/6831 WMO, 15/6832 WMO, 15/6958 WMO,

15/6959 WMO, 15/7021 WMO, 15/7209 WMO

Datum uitspraak: 22 juli 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2015, 14/7529 (aangevallen uitspraak 1), van 18 september 2015, 14/6337 en 14/7526 (aangevallen uitspraak 2) en van 25 september 2015, 15/109 (aangevallen uitspraak 3)

Partijen:

[Appellante 1] (appellante 1), [appellant 2] (appellant 2) en [appellant 3] (appellant 3), te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante 1 en appellanten 2 en 3 heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft eveneens hoger beroepen ingesteld.

Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6826 WMO, 15/6831 WMO, 15/6832 WMO, 15/6958 WMO, 15/7021 WMO, 15/7209 WMO heeft, gevoegd met de zaken 14/4676 WMO, 15/5029 WMO, 14/4678 WMO, 15/5168 WMO, 14/4692 WMO en 14/6445 WMO plaatsgevonden op 15 april 2016. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T. ‘t Jong en mr. H.E. Benjamins. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6827 en 15/6959 heeft, gevoegd met de zaken 14/4553, 14/6443, 14/4693 en 14/6449 WMO, plaatsgevonden op 22 april 2016. Namens appellanten is mr. W.G. Fischer, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T. ‘t Jong en mr. H.E. Benjamins. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.1.

Appellanten hebben op 2 mei 2014 aanvragen ingediend om continuering van de opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na beëindiging van de opvang in de Vluchthaven. Na ingebrekestellingen op 9 mei 2014 hebben zij op 30 mei 2014 bij de rechtbank beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen. De rechtbank heeft die beroepen ter zitting op 9 juli 2014 behandeld en bij uitspraak van dezelfde datum deze beroepen in één uitspraak afgedaan (nrs. 14/3319, 14/3314 en 14/3315) en daarbij de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Appellanten hebben daartegen hoger beroep ingesteld. Deze hoger beroepen zijn gevoegd met de onderhavige hoger beroepen en ter zitting van 15 en 22 april 2016 behandeld.

1.1.2.

Bij besluit van 29 juli 2014 aan appellante 1 (besluit 1) en bij aparte besluiten van

7 augustus 2014 aan appellanten 2 en 3 (besluiten 2 en 3) heeft het college op de bij 1.1.1 genoemde aanvragen van 2 mei 2014 beslist.

1.1.3.

Bij besluiten van 31 oktober 2014 aan appellante 1 (bestreden besluit 1), van 4 november 2014 aan appellant 2 (bestreden besluit 2) en 28 november 2014 aan appellant 3 (bestreden besluit 3) heeft het college de bezwaren tegen de bij 1.1.2 genoemde besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.

1.2.1.

Bij brief van 26 juni 2014 heeft het college appellant 2 voorgesteld zijn verzoek van

2 mei 2014 om continuering van opvang aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wmo.

1.2.2.

Bij besluit van 19 augustus 2014 (bestreden besluit 4) heeft het college het bezwaar tegen de bij 1.2.1 genoemde brief van 26 juni 2014 aan appellant 2 (kennelijk)

niet-ontvankelijk verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank met overwegingen over vergoedingen over proceskosten en bepalingen over vergoeding van het griffierecht, de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 gegrond verklaard, deze bestreden besluiten vernietigd, de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten 1, 2 en 3. Het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 4 heeft de rechtbank bij aangevallen uitspraak 2 ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de bij 1.2.1 genoemde brief geen besluit betreft als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

3. Appellanten en het college hebben tegen de aangevallen uitspraken hoger beroepen ingesteld. Het hoger beroep van het college richt zich niet tegen de ongegrondverklaring van het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 4.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Artikel 6:20 van de Awb luidt als volgt:

“1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.

2. Het bestuursorgaan deelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld mede aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.

3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.

(…).”

4.1.2.

Artikel 6:24 luidt als volgt:

“Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.”

4.2.

Het college heeft op de aanvragen van appellanten beslist nadat de rechtbank op de bij 1.1.1 genoemde beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen uitspraak had gedaan. Aangezien appellanten tegen die uitspraken hoger beroepen hebben ingesteld, zie ook 1.1.1, had het college de Raad op grond van artikel 6:20, tweede lid, van de Awb onverwijld mededeling moeten doen van de bij 1.1.2 genoemde primaire besluiten en de bezwaren tegen die besluiten op grond van artikel 6:15 van de Awb naar de Raad moeten doorsturen. Het college was immers ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb niet langer bevoegd op de bezwaren tegen de besluiten 1, 2 en 3 te beslissen.

4.3.

Uit de ratio van artikel 6:20, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 6:24 van de Awb volgt dat de rechtbank niet bevoegd was te oordelen over de bestreden besluiten 1, 2 en 3 en die bestreden besluiten met de besluiten 1, 2 en 3 op grond van artikel 6:15 van de Awb onverwijld naar de Raad had moeten doorsturen.

4.4.

De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2 op goede gronden het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 4 ongegrond verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd en verwijst daar naar.

4.5.

Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraken 1 en 3 voor vernietiging in aanmerking komen. Aangevallen uitspraak 2 komt voor vernietiging in aanmerking behoudens voor zover daarbij het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 4 ongegrond is verklaard. Voorts komen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 voor vernietiging in aanmerking.

4.6.

In zijn uitspraak van heden heeft de Raad op de beroepen tegen de besluiten 1, 2 en 3 (nrs. 14/6443, 15/5029 en 14/6445) uitspraak gedaan.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

-

vernietigt de aangevallen uitspraken 1 en 3;

-

vernietigt de aangevallen uitspraak 2 behoudens voor zover daarbij het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 4 ongegrond is verklaard;

-

vernietigt de bestreden besluiten 1, 2 en 3.

Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.

(getekend) H.C.P. Venema

(getekend) N. van Rooijen