Centrale Raad van Beroep, 17-08-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3077, 15/63 AWBZ
Centrale Raad van Beroep, 17-08-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3077, 15/63 AWBZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2016
- Datum publicatie
- 18 augustus 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:3077
- Zaaknummer
- 15/63 AWBZ
Inhoudsindicatie
Intrekking besluit indicatie voor persoonlijke verzorging. CIZ heeft met inachtneming van het geldende toetsingskader zorgvuldig onderzoek verricht en daarbij de zorgbehoefte van appellante niet onjuist vastgesteld.
Uitspraak
15/63 AWBZ
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 november 2014, 14/1113 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben daarna stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Namens appellante is
mr. Bakker verschenen. CIZ is vertegenwoordigd door J. Henneveld.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren in 1953, heeft op 18 juni 2013 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een aanvraag ingediend voor een indicatie voor de functie persoonlijke verzorging.
CIZ heeft bij besluit van 8 juli 2013 appellante meegedeeld dat zij wordt geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 2 (2 tot 3,9 uren per week) voor de periode van 8 juli 2013 tot en met 7 juli 2014. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
CIZ heeft bij besluit van 27 januari 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2013 ingetrokken met ingang van 11 maart 2014. Aan deze intrekking ligt ten grondslag dat uit de medische informatie over appellante niet blijkt dat zij op medische gronden niet in staat is zichzelf te verzorgen. Appellante is wel in een periode van twee tot drie weken na haar operatie in juni 2013 in verband met de wondgenezing gedeeltelijk beperkt in de zelfzorg. Dat hangt samen met de bewegingsbeperkingen van appellantes rechterschouder en -arm. Vanwege het verbod van reformatio in peius heeft CIZ de indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 2, laten doorlopen tot 11 maart 2014. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de medisch adviseurs van CIZ, dat op basis van de beschikbare medische gegevens niet blijkt dat appellante op medische gronden niet in staat zou zijn de eigen zelfzorg te verrichten. Appellante heeft niet met medisch objectiveerbare stukken onderbouwd dat zij is aangewezen op de functie persoonlijke verzorging.
3. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij dusdanig ernstige beperkingen heeft dat CIZ een indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 3, had moeten toekennen. De beweeglijkheid en kracht van de rechterregio is namelijk naar alle richtingen beperkt. Ook de hersteloperatie heeft hierin geen verandering gebracht. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de door haar overgelegde medische informatie van haar behandelaren. Namens appellante is op de zitting gesteld dat zij erkenning wil voor de klachten en beperkingen die zij heeft. Verder is appellante het er niet mee eens dat de eerdere indicatieperiode in het bestreden besluit is bekort. Ten slotte heeft appellante om schadevergoeding verzocht.
4. CIZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd. CIZ erkent dat appellante vele aandoeningen heeft. Bij CIZ is geen twijfel over de beperkingen van appellante. Dat is ook niet het onderwerp van het geschil tussen partijen. CIZ concludeert op basis van de adviezen van zijn medisch adviseurs dat appellante met haar beperkingen in staat is om haar persoonlijke verzorging te verrichten, zo nodig met gebruik van hulpmiddelen. Verder heeft CIZ door het intrekken van de indicatie per 11 maart 2014 niet in strijd met de rechtszekerheid gehandeld. Daartoe heeft CIZ gewezen op een uitspraak van de Raad van 27 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5018.
5. De Raad overweegt het volgende.
Appellante betoogt, naar de Raad begrijpt, dat de verklaringen van haar huisarts, de behandelend specialisten, de ergotherapeute en een rapport van Trompetter & Van Eeden over haar gezondheidstoestand de gevraagde indicatie voor persoonlijke verzorging voldoende onderbouwen, zodat de rechtbank haar beroep gegrond had moeten verklaren.
Ingevolge artikel 4 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ omvat persoonlijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid, te verlenen door een instelling.
In de Beleidsregels van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van
7 december 2009, houdende beleidsregels die het indicatieorgaan hanteert bij het vaststellen of en in hoeverre de verzekerde is aangewezen op zorg op grond van de AWBZ (Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2010), is de functie persoonlijke verzorging in bijlage 4 als volgt nader omschreven:
“Persoonlijke verzorging is: alles wat mensen gebruikelijk als zelfzorg uitvoeren. Dat geldt niet alleen voor de persoonlijke verzorging die iedereen nodig heeft (zoals wassen, eten), maar ook voor de persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een gezondheidsprobleem (zoals stoma, sonde).
(…)
Voor het bepalen van de inhoud van de AWBZ-functies persoonlijke verzorging en verpleging is het uitgangspunt dat activiteiten die verzekerden gebruikelijk zelf uitvoeren, zoals de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), vallen onder persoonlijke verzorging.”
De Raad kan zich, gelet op de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vinden in het oordeel van de rechtbank dat CIZ met inachtneming van het geldende toetsingskader zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat daarbij de zorgbehoefte van appellante over de in geding zijnde periode niet onjuist is vastgesteld. CIZ is bij het bestreden besluit uitgegaan van onderzoek door medisch adviseur C. van Putte-Boon van 16 januari 2014. De medisch adviseur heeft in haar rapport geconcludeerd dat appellante bekend is met een chronisch pijnsyndroom en uitstralende pijn in de rechterhand door een oude breuk van het sleutelbeen rechts. Er lijkt sprake van een verminderde doorbloeding van de rechterhand. Niet blijkt dat appellante op medische gronden niet in staat is zichzelf te verzorgen behoudens een periode van twee tot drie weken na een geplande operatie. In beroep heeft medisch adviseur E. Sen op 31 oktober 2014 gerapporteerd naar aanleiding van door appellante in geding gebrachte medische informatie. In hoger beroep hebben medisch adviseur Van Putte-Boon in een rapport van 11 maart 2015 en medisch adviseur
L. Vermeulen in rapporten van 12 februari 2016 en 12 mei 2016 zich uitgelaten over medische informatie die appellante in hoger beroep heeft ingebracht. Deze medische informatie is afkomstig van appellantes behandelaren en betreft een in het kader van een aanvraag om hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgesteld rapport van Trompetter & Van Eeden. De medisch adviseurs hebben steeds dezelfde conclusie getrokken, namelijk dat uit de stukken niet te onderbouwen is dat appellante niet in staat is zichzelf te verzorgen met uitzondering van de postoperatieve periode. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de door de medisch adviseurs getrokken conclusies. In de medische informatie staan de volgende aanknopingspunten met betrekking tot de beperkingen van appellante. In de eerste plaats een opmerking van orthopedisch chirurg M. Holla in een brief van 19 mei 2014, dat voor appellante sommige activiteiten niet meer mogelijk zijn, waaronder onderhoudswerkzaamheden in de tuin. Voor wat betreft zwaarte zijn dergelijke werkzaamheden niet vergelijkbaar met de handelingen die gepaard gaan met persoonlijke verzorging. Ten tweede merkt ergotherapeute I. Konijn in een brief van 3 januari 2016 op dat appellante ten gevolge van een ongeluk in 2009 minder kracht heeft in de rechter hand, arm en schouder en dat zij de arm niet hoog kan heffen. In het rapport van Trompetter & Van Eeden worden vergelijkbare beperkingen genoemd voor rechts, te weten reiken boven schouderhoogte en tillen en dragen. Ook de door Konijn en Trompetter & Van Eeden genoemde beperkingen maken niet inzichtelijk dat appellant niet in staat zou zijn haar persoonlijke verzorging zelf uit te voeren. Verder blijkt uit het journaaloverzicht van de huisarts dat deze op 8 oktober 2015 heeft opgemerkt dat appellante na een komende operatie hulp nodig heeft bij de persoonlijke verzorging. Dit stemt overeen met wat CIZ heeft geconcludeerd.
Voor wat betreft de beroepsgrond dat in het bestreden besluit ten onrechte de eerdere indicatieperiode is bekort, heeft CIZ terecht gewezen op de uitspraak van de Raad van
27 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5018. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de rechtszekerheid er wel aan in de weg staat om het aantal zorguren van een zorgfunctie met terugwerkende kracht te verlagen, maar niet om dat te doen met ingang van een datum die op zijn vroegst gelijk is aan de datum van de beslissing op bezwaar. CIZ heeft een periode van zes weken na het bestreden besluit in acht genomen.
Wat hiervoor is overwogen houdt in dat de beroepsgronden niet slagen en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo