Centrale Raad van Beroep, 05-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3715, 16-1551 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 05-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3715, 16-1551 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 oktober 2016
- Datum publicatie
- 12 oktober 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:3715
- Zaaknummer
- 16-1551 WLZ
- Relevante informatie
- Wet langdurige zorg, Wet langdurige zorg art. 1.1.1, Wet langdurige zorg art. 3.1.1, Wet langdurige zorg art. 3.3.3, Besluit langdurige zorg [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024], Besluit langdurige zorg [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.6.4, Besluit langdurige zorg [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.6.6, Besluit langdurige zorg [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.6.7, Regeling langdurige zorg [Tekst geldig vanaf 20-04-2023 tot 01-07-2023], Regeling langdurige zorg [Tekst geldig vanaf 20-04-2023 tot 01-07-2023] art. 5.16
Inhoudsindicatie
Overname van de administratie is door het Zorgkantoor ten onrechte niet aangemerkt als zorg in de vorm van begeleiding als bedoeld in de Wlz. Ten onrechte is goedkeuring onthouden aan de zorgovereenkomst.
Uitspraak
16/1551 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2016, 15/6926 en 15/7559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend, vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Appellant is verschenen. Tevens zijn voor hem verschenen [naam moeder], zijn moeder, en M. Stegers, verbonden aan Bureau Beckers B.V. te Nijmegen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L.P. van Unnik.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1985, ondervindt zware beperkingen, onder andere ten gevolge van een hoge dwarslaesie en een progressieve spierziekte, bij de persoonlijke verzorging, bij het zorgen voor de eigen gezondheid, bij bewegen en verplaatsen, bij de sociale redzaamheid en bij de maatschappelijke participatie. Gedurende de nacht wordt hij non-invasief beademd door middel van een CPAP. Arm- en handfunctie ontbreken geheel.
Voor het jaar 2015 is hem op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 179.442,- voor de betaling van aan hem geleverde zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz).
Appellant heeft schriftelijke zorgovereenkomsten gesloten met zijn zorgaanbieders en deze ter goedkeuring voorgelegd aan het Zorgkantoor en aan de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Bij besluit van 6 juli 2015 heeft het Zorgkantoor goedkeuring onthouden aan de zorgovereenkomst met Bureau Beckers B.V. (Bureau Beckers) en de daarbij behorende werkomschrijving omdat de overeengekomen werkzaamheden bestaan uit overname van de administratie. Het Zorgkantoor is daarbij uitgegaan van de werkomschrijving van 11 maart 2015.
Bij brief van 7 augustus 2015 heeft het Zorgkantoor aan appellant bericht dat een op 14 juli 2015 opgemaakte nadere werkomschrijving niet tot een ander standpunt leidt.
2. Het Zorgkantoor heeft het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2015 bij beslissing op bezwaar van 14 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de beslissing in de brief van 7 augustus 2015 is niet-ontvankelijk verklaard omdat de nadere werkomschrijving is betrokken bij de heroverweging van het besluit van 6 juli 2015, zodat geen procesbelang meer bestaat bij heroverweging van de brief van 7 augustus 2015. Het Zorgkantoor heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellant zelf de regie heeft over zijn eigen administratie, maar dat uit de door hem gehanteerde Vergoedingenlijst PGB AWBZ 2015 (lees: Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget WLZ 2015: Vergoedingenlijst) blijkt dat overname van de administratie niet wordt aangemerkt als zorg in de vorm van begeleiding als bedoeld in de Wlz.
3. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij heeft geoordeeld dat het bezwaar tegen de brief van 7 augustus 2015 terecht niet-ontvankelijk is verklaard, niet omdat daarbij geen procesbelang zou hebben bestaan, maar omdat de beslissing in die brief niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht. Deze kan daarom niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellant zelf de regie heeft over zijn eigen administratie. Uit de beleidsregels van CIZ en uit de memorie van toelichting van de Wlz volgt echter dat overname van de administratie niet onder de Wlz valt. De Vergoedingenlijst is daarmee in overeenstemming. Begeleiding in de zin van de Wlz heeft alles te maken met regieproblemen en het bieden van structuur. Zodra hulp te maken heeft met participatie en deelname aan het maatschappelijk leven valt deze onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het overnemen van de administratie valt volgens de voorzieningenrechter onder maatschappelijke participatie en daarmee niet onder de Wlz. De voorzieningenrechter heeft het beroep op artikel 4:51 van de Awb verworpen. Dat appellant Bureau Beckers in de jaren 2012 tot en met 2014 wel heeft mogen betalen uit het pgb betekent niet dat dit ook in 2015 moet worden toegestaan. Onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was dat sinds de pakketmaatregel van 2008 ook al niet toegestaan. Er is dus geen sprake van veranderde omstandigheden.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de werkzaamheden van Bureau Beckers wel zijn aan te merken als begeleiding in de zin van de Wlz. Deze werkzaamheden zijn alle praktisch van aard en noodzakelijk vanwege zijn fysieke beperkingen. Hij is fysiek niet in staat om bijvoorbeeld brieven te openen en hij kan enkel typen op de computer door met een potlood in zijn mond de toetsen in te drukken. Artikel 1.1.1 van de Wlz definieert begeleiding als “activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven”. De memorie van toelichting bij de Wlz verduidelijkt dat begeleiding erop gericht is de zelfredzaamheid van de verzekerde te handhaven of te bevorderen en dat activiteiten in de Wlz gericht zijn op bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid. De activiteiten die verricht worden door Bureau Beckers zijn algemeen dagelijkse levensverrichtingen en absoluut noodzakelijk voor zijn zelfredzaamheid. Postafhandeling is essentieel om thuis te kunnen blijven wonen. Op de website van Zorginstituut Nederland (ZIN), dat volgens artikel 5.1.2 van de Wlz voorlichting geeft aan burgers en Wlz-uitvoerders over de vraag welke zorg tot de Wlz-aanspraken behoort, staat te lezen dat begeleiding zich richt op de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de verzekerde in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Ook praktische ondersteuning is daarbij mogelijk, bijvoorbeeld het aanreiken van zaken aan een rolstoel gebonden persoon. Begeleiding kan bijvoorbeeld ook gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkt of afwezige regelvermogen. Er wordt dan bijvoorbeeld hulp geboden bij het plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag, volgens het ZIN. Desgevraagd heeft het ZIN door middel van een e-mail laten weten dat de door appellant beschreven activiteiten van Bureau Beckers onder begeleiding kunnen vallen. Of dit noodzakelijk is en in welke mate kan het ZIN niet beoordelen.
Uit artikel 10.3.1, eerste lid, van de Wlz volgt dat het Zorgkantoor het ZIN om advies had moeten vragen alvorens het bestreden besluit te nemen. Het Zorgkantoor heeft in het bestreden besluit erkend dat praktische ondersteuning mogelijk is, zoals het aanreiken van zaken aan een rolstoel gebonden persoon. De Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ 2014 verduidelijken wat onder de AWBZ tot begeleiding werd gerekend. In paragraaf 2.5 van Bijlage 6 staan de volgende activiteiten genoemd: hulp bij het regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type instantie; hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen; hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen afhandeling van praktische zaken; hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon en dergelijke. Alle handelingen van Bureau Beckers vallen onder deze omschrijving. Nu begeleiding onder de Wlz volgens het Zorgkantoor geen andere inhoud heeft dan onder de AWBZ, is de overeengekomen zorg dus Wlz-zorg. De Vergoedingenlijst is geen regelgeving en bovendien in strijd met het voorgaande. Het standpunt van het Zorgkantoor dat de andere zorgverleners deze praktische hulp erbij zouden moeten doen, is in strijd met de persoonlijke levenssfeer nu veel administratieve handelingen betrekking kunnen hebben op feiten die deze collega’s betreffen. Bovendien is het bestedingsvrije deel van het pgb bij een zeer omvangrijk pgb van € 180.000,- en zestien zorgverleners bij lange na niet toereikend om de pgb-administratie te kunnen betalen. Artikel 4:51 van de Awb is geschonden omdat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van veranderde omstandigheden. Die zijn er wel omdat het Zorgkantoor in 2012 intensief heeft gecontroleerd of de werkzaamheden van Bureau Beckers AWBZ-zorg waren.
Het Zorgkantoor heeft zich in hoger beroep achter de aangevallen uitspraak gesteld. Hulp bij de administratie valt sinds de pakketmaatregel AWBZ niet meer onder de zorgfunctie Begeleiding. De Wlz heeft daarin geen verandering gebracht. Gelet op de voorhanden gegevens zijn de activiteiten van Bureau Beckers niet aan te merken als begeleiding. De vergoeding van die kosten valt niet onder de Wlz, maar onder de Wmo 2015. Bovendien kan het verantwoordingsvrije deel van het pgb daarvoor worden gebruikt. Appellant zou deze taak ook kunnen uitbesteden aan vrijwilligers of het sociale netwerk. De artikelen 4:50 en 4:51 van de Awb zijn niet geschonden omdat geen sprake is van veranderde omstandigheden, maar van een correctie van een inmiddels niet meer geoorloofde praktijk. In 2012 heeft, anders dan appellant heeft aangevoerd, geen intensieve controle plaatsgevonden.
4. De Raad stelt vast dat het geding in hoger beroep alleen betrekking heeft op het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2015 ongegrond is verklaard. Hij komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 3.3.3, eerste lid, van de Wlz houdt, voor zover hier van belang, in dat het zorgkantoor op aanvraag van de verzekerde, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een pgb verleent waarmee hij, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2, b, f of g, van de Wlz.
Artikel 3.1.1 van de Wlz bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg: (…)
b. persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging; (…).”
Het tweede lid bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg nader kunnen worden geregeld.
Artikel 1.1.1 van de Wlz bepaalt, voor zover hier van belang, dat in deze wet en de daarop gebaseerde bepalingen onder begeleiding wordt verstaan: “activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven (…).”
Artikel 3.6.4 van het Besluit langdurige zorg (Besluit) bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen. (…)
2. De verzekerde laat de betalingen verrichten door de Sociale verzekeringsbank.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over in de overeenkomst op te nemen bedingen of voorwaarden en over het model, bedoeld in het eerste lid. (…).
4. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget en van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet (…).”
Artikel 3.6.6 van het Besluit bepaalt voor zover hier van belang:
“1. De Sociale verzekeringsbank verricht ten behoeve van de verzekerde uitsluitend betalingen uit het persoonsgebonden budget en voert het budgetbeheer:
-
overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.3.3, eerste lid, van de wet;
-
overeenkomstig de door de verzekerde met de zorgaanbieder of mantelzorger gesloten, geldige overeenkomst die is goedgekeurd door het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank (…)
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent het staken van betaling door de Sociale verzekeringsbank. Deze regels zullen in ieder geval betrekking hebben op betalingen in strijd met wettelijke voorschriften, in strijd met beschikkingen omtrent het persoonsgebonden budget of in strijd met overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid.”
Artikel 3.6.7 van het Besluit bepaalt voor zover hier van belang:
“ Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van het persoonsgebonden budget. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op: (…)
de verantwoording en de controle, (…)
de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank van het budgetbeheer, de werkgeverstaken daaronder begrepen.”
Artikel 5.16 van de Regeling langdurige zorg (Regeling) bepaalt, voor zover hier van belang:
“ 1. De zorgovereenkomst bevat ten minste de onderdelen die zijn vereist volgens de daartoe door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde modelovereenkomsten.
2. Door het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts worden gegeven, indien:
a. de overeenkomst ten minste de volgende elementen bevat:
1°. de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;
2°. het beding dat declaraties voor verleende zorg niet worden betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,
3°. de verplichting dat een declaratie van een zorgverlener een overzicht bevat van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam van de zorgverlener, en door de zorgverlener wordt ondertekend;
4°. de verplichting dat een declaratie van een zorgverlenende instantie het nummer bevat waarmee die instantie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie, en
b. uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt, of tot inkoop van logeeropvang of kortdurend verblijf, en
c. de overeenkomst betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b en c.”
Het primaire besluit van 6 juli 2015 en het bestreden besluit waarbij dat besluit is gehandhaafd berusten beide op artikel 3.6.4, vierde lid, van het Besluit.
In geschil is of het Zorgkantoor op goede gronden heeft beslist om goedkeuring te onthouden aan de zorgovereenkomst met Bureau Beckers. Goedkeuring kan volgens artikel 3.6.4, vierde lid, van het Besluit slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van de uitvoerbaarheid van het pgb en van het budgetbeheer.
Het bestreden besluit berust op de grond dat de zorgovereenkomst met Bureau Beckers in strijd is met het recht omdat daarin activiteiten zijn overeengekomen die niet kunnen worden aangemerkt als begeleiding in de zin van de Wlz. Dit is volgens het Zorgkantoor in strijd met artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Deze bepaling schrijft voor dat uit de overeenkomst moet blijken dat de overeenkomst strekt tot de inkoop van, voor zover hier van belang, begeleiding. Het Zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat uit de werkomschrijvingen van 11 maart 2015 en 7 augustus 2015 blijkt dat de werkzaamheden bestaan uit het overnemen van de administratie. Het overnemen van de administratie is volgens de Vergoedingenlijst en de onder de AWBZ tot stand gekomen rechtspraak geen begeleiding in de zin van de wet.
De Raad stelt voorop dat niet is gebleken dat de Vergoedingenlijst een algemeen verbindend voorschrift is of een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Dit betekent dat daaraan slechts betekenis kan toekomen voor de rechterlijke beoordeling van de consistentie van de uitvoeringspraktijk van de zorgkantoren. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4578. Onder de AWBZ diende de bestuursrechter de uitleg die het Zorgkantoor aan het wettelijk begrip begeleiding geeft, vol te toetsen en zo nodig zijn uitleg in de plaats te stellen van de uitleg van het Zorgkantoor (uitspraak van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7639). Er zijn geen aanknopingspunten dat dit onder de Wlz anders zou zijn.
In de Wlz wordt onder begeleiding verstaan activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. Blijkens de memorie van toelichting zijn de activiteiten in de Wlz gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid, zoals het leren en toepassen van kennis, communicatie, mobiliteit en tussenmenselijke interacties en relaties. Het gaat daarbij niet om de elementen die bij het Wmo-domein behoren als begeleiding gericht op maatschappelijke participatie (Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, blz. 136). Onder persoonlijke verzorging, begeleiding, verpleging en behandeling wordt hetzelfde verstaan als onder de AWBZ (Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, blz. 143). Onder de Wlz is begeleiding gericht op de zelfredzaamheid van een persoon te handhaven of te bevorderen en verwaarlozing of opname in een instelling te voorkomen (Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, blz. 21). Vaste rechtspraak is dat overname van de administratie sinds de pakketmaatregel van 2008 geen activiteit is die kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van de AWBZ. De tekst van de Wlz, het Besluit en de Regeling en de toelichtingen daarop bieden geen aanknopingspunten dat dit onder de Wlz anders is. Dit laat evenwel onverlet dat onder de AWBZ bepaalde activiteiten die samenhangen met het voeren van de administratie wel onder de functie begeleiding konden vallen. Ook dat is onder de Wlz niet anders dan onder de AWBZ, zoals blijkt uit de door appellant overgelegde e-mail van het ZIN. Uit paragraaf 2.5 van bijlage 6 van de Beleidsregels indicatiestelling zorg 2014 blijkt dat begeleiding de vorm kan aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren, dan wel het eventueel ondersteunen bij/oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. In dat verband worden genoemd hulp bij het uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of bij het oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen en verder het verlenen van hulp bij, of het overnemen van het openmaken van post, het voorlezen en het regelen van de afhandeling van praktische zaken. Ook wordt daar nog genoemd hulp bij, of het overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen, zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen, zoals een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt, zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon en dergelijke.
Uit de werkomschrijvingen en de daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de activiteiten van Bureau Beckers een gemengd karakter hebben. Voor een deel is sprake geweest van inhoudelijke overname van de administratie, bijvoorbeeld daar waar appellant begin 2015 opdracht heeft gegeven om bij de Svb werk te maken van uitblijvende betalingen aan zijn zorgverleners. Voor een ander deel is echter sprake geweest van het op concrete aanwijzingen van appellant, die, naar tussen partijen niet in geschil is, in staat is zelf de regie te voeren, overnemen van voor het doen van de administratie noodzakelijke praktische handelingen, die hij zelf niet kan verrichten, omdat hij nagenoeg niet beschikt over een
arm- en handfunctie. Genoemd zijn in dit verband het invullen van formulieren, het kopiëren en/of scannen van documenten, post- en mailverzending van documenten, het voeren van correspondentie, het archiveren van documenten, het op juiste manier aanreiken van documenten opdat deze door appellant gelezen kunnen worden en het in de hand geven van een pen voor het zetten van een handtekening. Deze praktische activiteiten zijn in de situatie van appellant, die, zoals gezegd, volledig in staat is om zelf de regie te voeren en dat ook daadwerkelijk doet en die, zoals uit de gestelde indicatie en het verleende pgb van bijna € 180.000,- blijkt, aangewezen is op extreem veel zorg, zo instrumenteel aan het zelf voeren van de regie, dat moet worden geoordeeld dat de activiteiten van Bureau Beckers in overwegende mate bestaan uit het praktisch instrumenteel hulp bieden bij het verzorgen van de administratie van appellant. Dit betekent dat het Zorgkantoor zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de overeengekomen zorg geen begeleiding in de zin van de Wlz is en dat ten onrechte goedkeuring is onthouden aan de zorgovereenkomst met dit bureau. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van appellant geen bespreking.
Uit wat in 4.7 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit van 6 juli 2015. De Raad zal met het oog op een definitieve beslissing van het geschil op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 6 juli 2015 te herroepen en te beslissen dat aan de in geding zijnde zorgovereenkomst met Bureau Beckers goedkeuring wordt verleend. Zijn uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
5. Het Zorgkantoor wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 7,60 in beroep en op € 30,55 in hoger beroep voor reiskosten. De gevorderde portokosten komen niet voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het besluit van
6 juli 2015;
- herroept het besluit van 6 juli 2015;
- verleent goedkeuring aan de zorgovereenkomst met Bureau Beckers;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt het Zorgkantoor in de kosten van appellant tot een bedrag van € 38,15;
- bepaalt dat het Zorgkantoor aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo