Home

Centrale Raad van Beroep, 26-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4111, 15/5581 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 26-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4111, 15/5581 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 oktober 2016
Datum publicatie
27 oktober 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:4111
Zaaknummer
15/5581 ZVW

Inhoudsindicatie

Inhouding van de zorgtoeslag terecht. Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.

Uitspraak

15/5581 ZVW

Datum uitspraak: 26 oktober 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2015, 15/65 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

Zorginstituut Nederland (Zorginstituut)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. J. van den Dulk, werkzaam bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 12 september 2014 heeft het Zorginstituut aan appellant bericht dat op grond van artikel 18f, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de zorgtoeslag van appellant wordt ingehouden ter gedeeltelijke voldoening van de door appellant verschuldigde bestuursrechtelijke premie. Op basis van de Zvw wordt, in opdracht van het Zorginstituut, de zorgtoeslag uitbetaald aan het CJIB. Voor het resterende bedrag ontvangt appellant een acceptgiro.

1.2.

In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat ook de zorgtoeslag van zijn partner wordt ingehouden, hetgeen onrechtmatig is aangezien zij geen betalingsachterstand heeft bij de zorgverzekeraar.

1.3.

Bij besluit van 2 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 september 2014 ongegrond verklaard. De in te houden zorgtoeslag betreft het totale bedrag dat aan appellant of zijn (toeslag)partner wordt uitbetaald. Bij een partnerhuishouden gaat het om de zorgtoeslag voor het gehele huishouden. Uit artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag volgt dat de zorgtoeslag voor twee (toeslag)partners binnen een huishouden een ondeelbare aanspraak is. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt de toeslag toegekend aan de partner die deze heeft aangevraagd. De Belastingdienst heeft geoordeeld dat de echtgenote van appellant zijn toeslagpartner is. Daarbij is het Zorginstituut, bevoegd om ook haar deel van de zorgtoeslag in te houden voor de bestuursrechtelijke premie.

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing tot inhouding van de zorgtoeslag geen ongeoorloofde inbreuk inhoudt op het ongestoord genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele vrijheden (EVRM). Het beroep op schending van artikel 14 van het EVRM slaagt niet omdat appellant geen concrete schending heeft aangetoond. Het beroep op de artikelen 12, 14 en 16 van het Europees Sociaal Handvest is verworpen omdat de genoemde artikelen geen bepalingen zijn die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant slechts heeft gesteld maar niet onderbouwd dat sprake zou zijn van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel dan wel een ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.

4.2.

De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.

4.3.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.

4.4.

Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) G.J. van Gendt