Home

Centrale Raad van Beroep, 20-09-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4160, 14/6975 WWB

Centrale Raad van Beroep, 20-09-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4160, 14/6975 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekken en terugvorderen. Verzwegen onroerend goed. Steekproef. Legitiem doel. Geen onderscheid naar nationaliteit. Gerechtvaardigd onderscheid. Attaché niet gehandeld in strijd met administratief akkoord met Marokko.

Uitspraak

14/6975 WWB

Datum uitspraak: 20 september 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2014, 13/5220 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 19 mei 2016 heeft de Svb vragen van de Raad beantwoord. Namens appellanten hebben mr. Wijling en mr. K. Azghay, kantoorgenoot van mr. Wijling, hierop bij brief van

27 juni 2016 gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2016. Appellant is, daartoe opgeroepen, verschenen, bijgestaan door mr. Wijling en mr. Azghay. Appellante is, hoewel ook opgeroepen, niet verschenen doch vertegenwoordigd door mr. Wijling en mr. Azghay. Als tolk is opgetreden [naam dochter] , de dochter van appellanten. De Svb, daartoe eveneens opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma en

mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in aanvulling op hun onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Vanaf 1 januari 2007 heeft de Svb de bijstandsverlening overgenomen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

Bij brief van 20 juni 2011 heeft de Svb appellanten meegedeeld dat de Svb met een steekproef controleert of klanten zich houden aan de plicht om een vakantie of verblijf in het buitenland te melden, dat appellanten binnen deze steekproef vallen en dat appellanten daarom worden verzocht het meegezonden formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ ingevuld en ondertekend terug te sturen. De Svb heeft hierbij het volgende opgemerkt: “Voor de

AIO-aanvulling telt eigen vermogen mee. Daarom controleren wij vanaf dit jaar ook op bezit van een woning en/of een stuk (onbebouwde) grond buiten Nederland. Verblijft u tijdens uw vakantie in uw eigen koopwoning? Geeft u dit dan aan op het meegestuurde vragenformulier. Omschrijft u ook alstublieft uw verblijfadres als dit niet uw eigen woning is.”

1.3.

Appellanten hebben bedoeld formulier, gedagtekend 22 juli 2011, ingevuld en ondertekend aan de Svb retour gezonden. Op dit formulier hebben appellanten onder meer opgegeven dat zij van 20 juni 2011 tot 21 juli 2011 voor vakantie of verblijf in het buitenland hebben verbleven op het adres [adres] te Marokko en dat zij geen eigenaar zijn van de woning op dit adres, maar bij familie hebben verbleven.

1.4.

Bij brief van 12 december 2011 heeft de Svb appellanten opgeroepen voor een gesprek op 13 december 2011 om te kunnen vaststellen of appellanten na hun verblijf in het buitenland weer in Nederland verbleven. Aansluitend aan dat gesprek hebben toezichthouders van de Afdeling bijzonder onderzoek van de Svb (ABO) een huisbezoek afgelegd aan de woning van appellanten. De bevindingen van het onderzoek naar het verblijf van appellanten zijn neergelegd in een rapport van 14 december 2011. In dit rapport is vermeld dat er geen bijzonderheden en/of onrechtmatigheden zijn geconstateerd en dat geen vermoeden van fraude bestaat. De Svb heeft appellanten vervolgens bij brief van 22 december 2011 meegedeeld dat zij hun AIO-aanvulling behouden, omdat zij binnen 26 weken na vertrek naar het buitenland zijn teruggekeerd naar Nederland.

1.5.1.

Bij brief van 30 januari 2012 heeft de Svb appellant verzocht zijn CIN-nummer

- vergelijkbaar met het burgerservicenummer - te verstrekken. Appellant heeft aan dit verzoek voldaan. Vervolgens heeft, in opdracht van de Svb, de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat, Bureau voor sociale zaken (Attaché), een onderzoek verricht naar bezit van onroerend goed van appellanten in Marokko. In dat kader heeft een medewerker van de Attaché de Adviseur van de Directeur-Generaal van het Kadaster te Rabat (Adviseur) verzocht hierover informatie te verstrekken. De Adviseur heeft de Attaché bericht dat en waar in de plaats [plaatsnaam] onroerend goed op naam van appellant is geregistreerd. Bij brief van 18 juli 2012 heeft de Attaché de Svb daarvan in kennis gesteld en vermeld dat appellant al langer dan tien jaar een woning bezit in [plaatsnaam] (woning in Marokko) en tijdens zijn vakanties in die woning verblijft.

1.5.2.

Vervolgens heeft een beëdigd taxateur in opdracht van de Attaché de woning in Marokko getaxeerd. De taxateur heeft in zijn rapport van 6 augustus 2012, volgens de vertaling daarvan, het volgende opgenomen:

“II - Beschrijving van het te taxeren perceel en de bebouwing

Het betreft een perceel met een oppervlakte van ongeveer 100 m2 [...] op het perceel is een woning gebouwd, bestaande uit een begane grond met twee verdiepingen en een terras met woonbestemming. De woning bevindt zich in een wijk met winkels en goedkopere woningen in [naam] dichtbij het stadcentrum, er zijn hier meerdere huizen gebouwd met de nodige voorzieningen, zoals drinkwater, elektriciteit, aansluiting op het riool, enz. De binnenstraten zijn nog niet geplaveid. De woning is goed gebouwd en heeft een modern uiterlijk. Het heeft een mooie regelmatige buitenkant en alle voorzieningen die nodig zijn om het te kunnen bewonen zijn aanwezig, er zijn geen zichtbare beschadigingen of gebreken.

III - Waardebepaling van het perceel en de bebouwing:

Na bezichtiging van het te taxeren huis en bijgebouwen die eigendom zijn van [appellant] (…), waarbij ik gelet heb op de constructie, de ligging en de huidige waarde van soortgelijke woningen in dezelfde wijk, stel ik op grond van al deze gegevens de totale waarde van het huis (perceel en bebouwing) als volgt vast:

1-Waarde van het perceel: 100 m2 à DH 200.000,00, met een gemiddelde waarde van DH 2.000,00 per vierkante meter.

2-Waarde van de woning:

- Benedenverdieping :100 m2 x DH 1.500,00 = DH 150.000,00

- Eerste etage :100 m2 x DH 1.500,00 = DH 150.000,00

- Tweede etage :100 m2 x DH 1.400,00 = DH 140.000,00

Totaal DH 440.000,00

Totale waarde DH 640.000,00

De getaxeerde waarde van DH 640.000,- komt overeen met ongeveer € 57.600,-.

1.5.3.

De Attaché heeft bij brief van 20 september 2012 het taxatierapport aan de Svb toegezonden. In deze brief heeft de Attaché voorts nog vermeld dat, in overeenstemming met het gestelde in het Wijzigingsverdrag sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko van 24 juni 2002, de Adviseur lid is van het ad hoc Comité.

1.5.4.

In een ‘Handhavingsrapportage’ van 18 februari 2013 hebben twee toezichthouders van de ABO vermeld dat uit onderzoek van de Attaché is gebleken dat appellanten een woning bezitten ter waarde van € 57.600,-, met het advies over te gaan tot terugvordering van de aan appellanten verstrekte AIO-aanvulling. Onder het kopje ‘Aanleiding onderzoek’ is vermeld dat appellanten zijn geselecteerd vanuit het project AIO 2011.

1.6.

Bij twee afzonderlijke besluiten van 26 februari 2013 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 januari 2007 beëindigd (lees: ingetrokken) en de over de periode van januari 2007 tot en met februari 2013 ten onrechte betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 27.488,02 van appellanten teruggevorderd. Aan deze besluiten heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten een woning in Marokko bezitten, dat de waarde van die woning hoger is dan de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen en dat appellanten daarom geen recht hadden op AIO-aanvulling.

1.7.

Tijdens de hoorzitting op 28 mei 2013 in het kader van het namens appellanten gemaakte bezwaar tegen deze besluiten heeft de gemachtigde van appellanten verklaard dat de woning in Marokko bestaat uit drie etages, dat twee van deze etages worden bewoond door de kinderen van appellanten, dat de kinderen deze etages ook hebben gefinancierd en dat het eigendomsbewijs van de gehele woning op naam van appellant staat. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van appellanten een aan hem gericht e-mailbericht van [naam M] (M) van 27 mei 2013 overgelegd. Daarin verklaart M dat de woning in Marokko niet de volledige eigendom van zijn vader is, dat deze woning is gefinancierd door zijn zoons, die er gebruik van maken tijdens de vakanties, dat de zoons geld naar Marokko stuurden wanneer zij wat hadden gespaard om verder te gaan met de bouw, en dat in die tijd voor het gemak de woning in Marokko op naam van hun vader is gezet.

1.8.

Bij besluit van 28 juni 2013 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 26 februari 2013 ongegrond verklaard. De Svb heeft bij het bestreden besluit de grondslag van de besluiten van 26 februari 2013 gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat appellanten het bezit van de woning in Marokko hebben verzwegen en daarom niet hebben voldaan aan de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting.

1.9.

Het door appellanten tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 maart 2014. Tijdens deze behandeling heeft de gemachtigde van appellanten onder meer naar voren gebracht dat de taxatie van 6 augustus 2012 niets zegt over de waarde van de woning in Marokko in 2007. De rechtbank heeft mede naar aanleiding hiervan de behandeling ter zitting geschorst en de Svb onder meer gevraagd welke waarde de woning in Marokko in 2007 had. Daarop heeft de Svb de Attaché verzocht om bij de taxateur, die deze woning op 6 augustus 2012 had getaxeerd, na te gaan welke waarde de woning had in de voorgaande jaren, rekening houdend met de landelijke bepalingen, prijsontwikkelingen en plaatselijke situatie. Bij brief van 16 juli 2014 heeft de Attaché de Svb bericht dat hij contact heeft gehad met de desbetreffende taxateur en dat de taxateur een rapport heeft opgesteld waarin per jaar is vermeld wat de waarde van de woning in Marokko was in de jaren 2007 tot en met 2011 (nader taxatierapport). In 2007 bedroeg de waarde van de woning Dirham 569.395,-, wat overeenkomt met € 51.245,-.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2007 tot en met 26 februari 2013, de datum van het intrekkingsbesluit.

4.2.

Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Gelet op de grondslag van het bestreden besluit houdt deze bewijslast in dit geval in dat de Svb aannemelijk dient te maken dat appellanten in de te beoordelen periode beschikten over vermogen, in de vorm van onroerend goed in Marokko, met een waarde boven de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen.

Steekproef

4.3.

In geschil is in de eerste plaats of de Svb de gegevens die de feitelijke grondslag van het bestreden besluit vormen, heeft verkregen in strijd met het verbod van discriminatie als bedoeld in bijvoorbeeld artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM, en die gegevens daarom als onrechtmatig verkregen bewijs die besluiten niet mogen dragen. Volgens appellanten is dit het geval, omdat de Svb een verboden onderscheid heeft gemaakt bij de steekproef waarin appellanten zijn betrokken. De steekproef is niet gericht op alle AIO-gerechtigden van niet-Nederlandse afkomst, maar slechts op enkele groepen

AIO-gerechtigden met een bepaalde dubbele nationaliteit. De Svb heeft hiermee een zodanig risicoprofiel geschapen en gehanteerd dat een disproportioneel aantal personen met Marokko als land van herkomst aan een onderzoek is onderworpen. Het gemaakte onderscheid is dus per definitie ‘verdacht’, tenzij dit onderscheid is gerechtvaardigd door ‘zeer gewichtige redenen’. De Svb heeft bij de steekproef een dusdanig ingeperkte groep AIO-gerechtigden betrokken, dat deze groep uiteindelijk slechts bestond uit personen geboren in Turkije, Marokko en Suriname. Niet valt in te zien wat het verschil zou moeten zijn tussen een pilot met een bepaald risicoprofiel dat als discriminatoir is aangemerkt en een steekproef, zoals hier aan de orde, die is uitgemond in een gericht onderzoek naar een zeer selecte groep. Het onderscheid dat aldus in het geval van appellanten is gemaakt, kende geen enkele objectieve rechtvaardiging.

4.4.1.

De Svb heeft bij brief van 19 mei 2016 en ter zitting van de Raad als volgt toegelicht wat de steekproef inhield waaruit appellanten in 2011 zijn geselecteerd voor een onderzoek naar verblijf en vermogen in het buitenland. Uit het totale bestand van in totaal 38.753

AIO-gerechtigden zijn 500 aselect gekozen AIO-gerechtigden (groep van 500) aangeschreven met het verzoek een vragenformulier over buitenlands verblijf en vermogen in te vullen. Hieruit zijn vervolgens om capaciteitsredenen 100 AIO-gerechtigden (groep van 100) geselecteerd bij wie een huisbezoek is afgelegd. Deze groep bestond uit 25 AIO-gerechtigden die hadden opgegeven in 2011 niet op vakantie te zijn geweest en ook niet op vakantie te gaan, 5 AIO-gerechtigden die niet of niet tijdig het vragenformulier hadden teruggestuurd en 70 in Turkije, Marokko of Suriname geboren AIO-gerechtigden, die hadden opgegeven in hun geboorteland op vakantie te zijn geweest of op vakantie te gaan (groep van 70). De laatste groep bestond uit 21 AIO-gerechtigden met Turkije als land van herkomst, 35

AIO-gerechtigden met Marokko als land van herkomst en 14 AIO-gerechtigden met Suriname als land van herkomst. Om de volgende redenen is het onderzoek naar verblijf en vermogen in het buitenland vooral gericht geweest op de AIO-gerechtigden die behoren tot de groep van 70. In totaal 18.301 AIO-gerechtigden zijn geboren in Turkije, Marokko of Suriname. Dit is 47% van het totaal aantal AIO-gerechtigden. De overige AIO-gerechtigden zijn geboren in 170 andere landen. In Turkije, Marokko en Suriname is een attaché voor sociale zaken aanwezig die ter plaatse onderzoek naar vermogen kan doen. Dit vergemakkelijkt het onderzoek in het buitenland. Het risico van verzwegen vermogen werd bij de drie hiervoor genoemde landen als ‘hoog’ ingeschat. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb toegelicht dat dit aldus verstaan moet worden in het licht van de omstandigheden dat de

AIO-gerechtigden uit deze landen bijna de helft van het totale bestand van AIO-gerechtigden vormen en dat, gelet op de omvang van de daarmee te onderzoeken groep in die drie landen en de aanwezigheid van een attaché aldaar, het risico groot is en niet dat ten aanzien van

AIO-gerechtigden uit deze landen op zich een grotere kans is dat niet-gemelde, voor de

AIO-uitkering relevante omstandigheden bestaan. Zij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3249. Dit kan slechts begrepen worden als dat de Svb bedoeld heeft te beschrijven dat in deze drie landen de effectiviteit van het onderzoek, de kans dat niet-gemelde, voor de AIO-uitkering relevante feiten door het onderzoek ontdekt worden, groter is.

4.4.2.

Ingevolge artikel 53a van de WWB in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de WWB is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Zie de uitspraken van de Raad van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1228, 1229, 1230 en 1231.

4.4.3.

Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:

1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.

4.4.4.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4180), is volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM en daarmee voor de toepassing van de onder 4.4.3 geciteerde bepaling discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid. Ten aanzien van een onderscheid dat niet “verdacht” is komt de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” toe. Dit geldt temeer in dit geval waar het gaat om een maatregel op het terrein van de sociale zekerheid.

4.4.5.

Allereerst wordt geoordeeld dat een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland een legitiem doel dient. De Svb is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de onder 4.4.2 genoemde algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van AIO-gerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen AIO-gerechtigden. Vergelijk de in 4.4.2 genoemde uitspraken.

4.4.6.

Uit de beschikbare gegevens valt niet af te leiden dat de Svb bij de selectie van de groep van 500 die in 2011 is aangeschreven - waaronder appellanten met de in 1.2 genoemde brief van 20 juni 2011 - enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt. Wel heeft de Svb, door bij de selectie van de groep van 100 uit de groep van 500 - onder andere - 70

AIO-gerechtigden die zijn geboren in een drietal met name genoemde landen te selecteren, nadat van hen was vastgesteld dat zij vakantie of verblijf in hun land van herkomst hadden gehad of zouden gaan hebben, onderscheid gemaakt naar land van herkomst tussen

AIO-gerechtigden die afkomstig zijn uit Nederland, en AIO-gerechtigden die afkomstig zijn uit een drietal andere landen dan Nederland en AIO-gerechtigden die afkomstig zijn uit andere landen. De Svb heeft aldus een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen AIO-gerechtigden en hen verschillend behandeld. De vraag is of dit gehanteerde onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

4.4.7.

De Raad stelt voorop dat de Svb niet uitsluitend onderscheid heeft gemaakt op grond van nationaliteit. De Svb heeft immers naast land van herkomst, dat niet gelijk is aan nationaliteit, feitelijk vakantiegedrag en vakantiebestemming en verder het gedrag ten aanzien van het terugsturen van het formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ als criteria gebruikt om, in het kader van de hier aan de orde zijnde steekproef, uit de eerder aselect gekozen groep van 500 een bepaald aantal AIO-gerechtigden te selecteren die aan een nader onderzoek naar verblijf en vermogen in het buitenland zouden (kunnen) worden onderworpen. Vergelijk de criteria die werden aangelegd in het in de uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1229, beoordeelde geval. Gelet op de samenstelling van de groep van 100 en de samenstelling van de gehele groep AIO-gerechtigden mist de stelling van appellanten dat de Svb een disproportioneel aantal personen met Marokko als land van herkomst aan een onderzoek heeft onderworpen feitelijke grondslag.

4.4.8.

Zoals de Raad in zijn in 4.4.7 genoemde uitspraak heeft overwogen, beschikken de bijstandverlenende organen, anders dan in Nederland, daarbuiten niet over uitgebreide mogelijkheden om juiste opgaven van bijstandsgerechtigden over het al dan niet hebben van middelen aldaar te controleren. Onderzoeken in het buitenland naar deze middelen zijn soms nagenoeg onmogelijk of zeer bewerkelijk, omdat met Nederland vergelijkbare registraties niet bestaan, of omdat autoriteiten aldaar geen inzage geven in gegevens. Dit betekent dat bijstandverlenende organen ter plekke zelf onderzoeken moeten (laten) uitvoeren. Onderzoeken in het buitenland zijn hierdoor en door reis- en vertaalkosten kostbaar. Gelet hierop en op wat is overwogen in 4.4.5, is het voor het bijstandverlenend orgaan nog meer zaak om bij de inzet van de algemene onderzoeksbevoegdheid in het buitenland zo gericht mogelijk te werk te gaan en daarop, zoals hier aan de orde, een steekproefsgewijs onderzoek af te stemmen. Die afstemming mag daarom ook geschieden ten aanzien van de vraag in welk land onderzoek zal plaatsvinden. Van het bijstandverlenend orgaan kan immers, gelet op de kosten, niet steeds (op voorhand) worden verlangd dat het ten aanzien van al zijn bijstandsgerechtigden onderzoek doet in alle landen ter wereld.

4.4.9.

Er bestaat een verschil tussen AIO-gerechtigden die Nederland als land van herkomst hebben en zij die een ander land van herkomst hebben, dat relevant is voor de controle op de juiste opgave van middelen door de AIO-gerechtigde. Een AIO-gerechtigde die Nederland als land van herkomst heeft, heeft geen volledig ouderdomspensioen omdat hij een deel van zijn werkzame leven buiten Nederland heeft doorgebracht. Deze betrokkene is naar Nederland teruggekeerd. Het verblijf van deze betrokkene in het buitenland is een onderbreking van het verblijf in het land van herkomst. Een betrokkene met een ander land van herkomst heeft ook een gedeelte van zijn leven buiten Nederland doorgebracht. Tot dat deel behoort in ieder geval de aanvang van dat leven. Deze betrokkene is niet teruggekeerd naar zijn land van herkomst, maar heeft zich in Nederland gevestigd. Degene die eerder in het buitenland gevestigd was en nu in Nederland gevestigd is, heeft in het algemeen meer de mogelijkheid gehad om inkomens- en vermogensbestanddelen in het buitenland te verwerven en daar te behouden of achter te laten, dan de uit Nederland afkomstige AIO-gerechtigde, die die mogelijkheid veelal hoofdzakelijk heeft gehad tijdens een onderbreking van zijn vestiging in Nederland. Voorts zal een AIO-gerechtigde die afkomstig is uit een ander land mogelijk van daar nog aanwezige familie door vererving vermogen in het buitenland verwerven, waar de uit Nederland afkomstige AIO-gerechtigde bij vergelijkbare verwerving eerder vermogen in Nederland verkrijgt. Land van herkomst van een AIO-gerechtigde kan dus een gegeven zijn dat van belang is voor de vraag of de controle op vermogen en inkomen van de betrokkene vooral op middelen binnen Nederland moet worden gericht of dat controle ook moet worden gericht op middelen in een ander land, en zo ja, welk land. Vergelijk de in 4.4.7 vermelde uitspraak.

4.4.10.

Het in 4.4.9 bedoelde verschil heeft de Svb bij het selecteren van de groep van 100 uit de groep van 500 in de eerste plaats verfijnd met twee selectiecriteria, namelijk vakantiegedrag en -bestemming en het gedrag ten aanzien van het terugsturen van het formulier ‘Verblijf buiten Nederland’. Het verschil in vakantiegedrag en -bestemming is relevant voor de uitoefening van de algemene onderzoeksbevoegdheid, omdat degenen die over inkomens- en vermogensbestanddelen beschikken in het buitenland vaak - langdurig - naar de plaats gaan waar de middelen zich bevinden, om die te beheren en te onderhouden, of daarvan gebruik te maken. In dit geval werd geselecteerd op de omstandigheid dat de vakantiebestemming gelijk was aan het land van herkomst. Vergelijk opnieuw de in 4.4.7 vermelde uitspraak. Het gedrag ten aanzien van het terugsturen van het formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ is eveneens relevant. Immers, het niet of niet tijdig terugsturen van dat formulier kan erop duiden dat de betrokken AIO-gerechtigde zich nog steeds in het buitenland bevindt. De selectie van de groep van 70 AIO-gerechtigden uit Turkije, Suriname en Marokko die hadden aangegeven in hun geboorteland op vakantie te zijn geweest, berust op een gerechtvaardigde keuze met het oog op effectiviteit en die gebaseerd is op objectieve en relevante omstandigheden. Immers, bijna de helft van het totaal aantal AIO-gerechtigden is uit deze drie landen afkomstig, terwijl de overige AIO-gerechtigden in ongeveer 170 verschillende landen geboren zijn, terwijl in deze drie landen een goede onderzoeksmogelijkheid bestond.

4.4.11.

Gelet op 4.4.7 tot en met 4.4.10 zijn de verschillen tussen de kenmerken van de

AIO-gerechtigden die zijn geselecteerd voor een nader onderzoek naar verblijf en vermogen in het buitenland en zij die daar niet toe behoren samen voldoende relevant en objectief om de keuze te maken de met het onder 4.4.1 bedoelde vragenformulier aselect aangevangen uitoefening van de algemene onderzoeksbevoegdheid ten aanzien van hen wel onderscheidenlijk niet voort te zetten ten aanzien van AIO-gerechtigden uit bepaalde andere landen. Uit 4.4.4 tot en met 4.4.10 volgt dat het aldus gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is, gelet op het grote belang van de rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving en de hoge kosten van controle en handhaving en de grote verschillen die bestaan tussen controlemogelijkheden in Nederland en daarbuiten. Daarbij is verder van betekenis dat het onderzoek dat ten aanzien van de AIO-gerechtigden die behoren tot de groep van 100 in de drie genoemde landen wordt uitgevoerd, ten aanzien van hen en alle andere AIO-gerechtigden vrijwel voortdurend en vrijwel ongemerkt in Nederland wordt uitgevoerd, zodat van verschillende behandeling in zoverre in zeer beperkte mate sprake is. Dit voert tot de conclusie dat de Svb, door de steekproef uit te voeren zoals het deed en op grond daarvan onderzoek in het buitenland te doen, appellanten niet heeft behandeld in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie. Dit betekent dat de in 4.4 verwoorde beroepsgronden niet slagen.

Onderzoeksbevoegdheid in Marokko

4.5.

Appellanten hebben aangevoerd dat niet is voldaan aan de voor het doen van onderzoek in Marokko gestelde voorwaarden in artikel 30a van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid (Administratief Akkoord). Immers, op het in 1.5.1 bedoelde informatieverzoek van de Attaché aan de Adviseur na, is niet gebleken van enige betrokkenheid van de vereiste ad hoc-commissie bij het verdere onderzoek naar het bezit van onroerend goed van appellanten in Marokko, bestaande uit de taxatie van de woning in Marokko. De rechtbank heeft miskend dat het hier gaat om kwaliteitseisen die waarborgen geven voor de juistheid en zorgvuldigheid van het onderzoek. Aangezien aan deze kwaliteitseisen niet is voldaan, kan van een volledig en zorgvuldig onderzoek niet worden gesproken. De taxatie is uitgevoerd door onbevoegde medewerkers, zodat het taxatierapport van 6 augustus 2012 als verboden vrucht heeft te gelden en om die reden als onrechtmatig bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten.

4.5.1.

In artikel 28, aanhef en onder 1, van het Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130 en 196, 298) inzake sociale zekerheid (Verdrag) is bepaald dat de bevoegde autoriteiten de administratieve regelingen treffen die voor de uitvoering van het Verdrag nodig zijn, in het bijzonder regelingen inzake de verificatie van de gegevens benodigd voor de vaststelling van de rechtmatigheid van uitkeringen en verstrekkingen uit hoofde van de in artikel 1 bedoelde wettelijke regelingen. Onder deze regelingen vallen onder meer wettelijke regelingen betreffende de bijstand.

In artikel 29, eerste lid, van het Verdrag is bepaald dat bij de toepassing van het Verdrag de autoriteiten en de met de uitvoering daarvan belaste organen elkaar behulpzaam zijn en handelen als betrof het de toepassing van hun eigen wettelijke regelingen.

4.5.2.

Het Administratief Akkoord is een administratieve regeling als bedoeld in artikel 28 van het Verdrag. Artikel 30a van het Administratief Akkoord luidt als volgt:

“De volgende leden zijn van toepassing in het kader van de controle van de rechtmatigheid van bijstandsuitkeringen:

1. Teneinde het recht op een uitkering of de rechtmatigheid van gedane betalingen vast te stellen, wordt een ad hoc-commissie ingesteld teneinde op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko over te gaan tot de verificatie van de juistheid van de door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de bevoegde Nederlandse autoriteiten verkregen gegevens.

2. De ad hoc-commissie, samengesteld uit Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers en uit vertegenwoordigers van de betrokken Marokkaanse instanties, komt op verzoek van de Nederlandse autoriteiten bijeen.

3. De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de ad hoc-commissie kennis van het feit dat zij van plan is verificaties te verrichten en doet haar een programma van de verificatiemissie toekomen, dat ten minste de namen van de steden en andere plaatsen bevat waar de verificaties zullen plaatsvinden. In het programma worden geen details vermeld met betrekking tot de te controleren individuele gevallen.

4. De ad hoc-commissie neemt kennis van het programma van de verificatiemissie en wijst uit haar midden een of meerdere Marokkaanse leden aan die het lid of de leden van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging begeleiden teneinde ter plaatse de verificatiemissie uit te voeren.

5. De verificatiemissie wordt uitgevoerd binnen een termijn van twee weken, te rekenen vanaf de datum van de in het derde lid bedoelde kennisgeving.

6. Het lid of de leden van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en het Marokkaanse lid of de Marokkaanse leden die door de ad hoc-commissie zijn aangewezen, controleren persoonlijk de gegevens door zich bij de plaatselijke en centrale kadasters en landmeetkundige diensten of bij andere betrokken autoriteiten te vervoegen.

7. Van de verificatie wordt een rapport opgesteld dat de volgende gedetailleerde informatie bevat:

- de aanleiding van het verzoek om verificatie;

- de plaatsen waar de verificatie heeft plaatsgevonden;

- een lijst van de bezochte autoriteiten alsmede de conclusies van de bezoeken.”

4.5.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de medewerkers van de Attaché bevoegd zijn om in Marokko onderzoek te doen en dat in ieder geval is gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 30a van het Administratief Akkoord voor zover het betreft het in 1.5.1 bedoelde informatieverzoek van de Attaché aan de Adviseur.

4.5.4.

Zoals blijkt uit artikel 30a, eerste lid, van het Administratief Akkoord, geeft dit artikel regels over de verificatie van de juistheid van de gegevens die de bevoegde autoriteiten hebben verkregen in het kader van onderzoek naar de rechtmatigheid van bijstandsuitkeringen. Artikel 30a van het Administratief Akkoord biedt geen grondslag voor de opvatting van appellanten dat de in dit artikel opgenomen eisen hebben te gelden als kwaliteitseisen waaraan moet zijn voldaan om de in Marokko verkregen onderzoeksgegevens te mogen gebruiken bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van verleende AIO-aanvulling. Dit artikel biedt evenmin een grondslag voor de opvatting van appellanten dat de Attaché voor het onderzoek naar de waarde van in Marokko op naam van een AIO-gerechtigde geregistreerd onroerend goed gehouden zou zijn de in dit artikel bedoelde ad hoc-commissie in te schakelen. Door voor de waardebepaling van de woning in Marokko een externe, lokale taxateur in te schakelen, heeft de Attaché niet gehandeld in strijd met artikel 30a van het Administratief Akkoord.

4.5.5.

Gelet op 4.5.4 kan het taxatierapport van 6 augustus 2012, anders dan appellanten stellen, niet worden gekwalificeerd als onrechtmatig verkregen bewijs.

4.5.6.

Uit 4.5.3 tot en met 4.5.5 volgt dat de in 4.5 verwoorde beroepsgrond niet slaagt.

Omvang en waarde van het onroerend goed

4.6.

Appellanten hebben aangevoerd dat zij weliswaar een woning in Marokko bezitten, maar dat deze gezamenlijk familiebezit is, en dat appellanten slechts beschikken over de onderste etage van de woning. De daarboven gelegen etages zijn later aan de woning toegevoegd en worden bewoond door familieleden, die deze etages ook hebben gefinancierd. Van volledige eigendom en beschikkingsmacht over het in de woning gebonden vermogen is dan ook geen sprake.

4.6.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat, zoals namens appellanten tijdens de hoorzitting is verklaard, dat het eigendomsbewijs van de gehele woning op naam van appellant staat. Dit rechtvaardigt de vooronderstelling dat de gehele woning in Marokko een bestanddeel vormt van het vermogen waarover appellanten beschikken dan wel redelijkerwijs kunnen beschikken. Het is dan aan appellanten om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Zij zijn daarin niet geslaagd. Appellanten hebben geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij in de te beoordelen periode slechts beschikten of redelijkerwijs konden beschikken over een gedeelte van de woning. Het in 1.7 genoemde

e-mailbericht van M van 27 mei 2013 volstaat daartoe niet.

4.7.

Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de taxatie niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen voldoet en dat de taxatie dusdanig summier is dat de mogelijkheid tegenbewijs in te brengen feitelijk bezien voor de familie niet openstaat, nu niet duidelijk is welke uitgangspunten bij de taxatie zijn gehanteerd. Er heeft slechts een zichttaxatie plaatsgevonden en een taxatie naar het verleden toe, waarin slechts een enkel bedrag per maand is vermeld, zonder dat duidelijk wordt op welke wijze dit bedrag nu is vastgesteld. De gehanteerde methode, waarbij sprake is geweest van een taxatie op basis van een bepaald systeem, waarbij een kapitalisatiefactor is gebruikt en dit heeft geleid tot een bepaalde waarde, is onvoldoende.

4.7.1.

Anders dan appellanten hebben betoogd, heeft de Svb bij de vaststelling van de waarde van de woning mogen uitgaan van de op 6 augustus 2012 verrichte taxatie. De lokale taxateur heeft blijkens zijn taxatierapport vermeld met welke factoren hij rekening heeft gehouden bij zijn waardebepaling, te weten de constructie en de ligging van de woning en de huidige waarde van soortgelijke woningen in dezelfde wijk. Het enkele feit dat slechts sprake is geweest van een taxatie vanaf de buitenkant van de woning doet geen afbreuk aan de deugdelijkheid van de verrichte taxatie. Dat het voor appellanten, naar zij stellen, niet duidelijk was welke uitgangspunten bij de taxatie zijn gehanteerd, doet er niet aan af dat zij zelf een lokale taxateur hadden kunnen inschakelen om de woning in Marokko te taxeren om zo tot de naar hun opvatting juiste waardebepaling te komen.

4.7.2.

De lokale taxateur die de taxatie op 6 augustus 2012 heeft uitgevoerd, heeft ook de waarde van de woning bepaald in de jaren voorafgaand aan deze taxatie. Wat er ook zij van de wijze waarop de lokale taxateur dit heeft gedaan, gelet op de getaxeerde waarde op

6 augustus 2012, biedt het nader taxatierapport een toereikende feitelijke grondslag om te kunnen vaststellen dat de woning in Marokko op 1 januari 2007 ook al een zodanige waarde had dat op die datum de voor appellanten geldende grens van het vrij te laten vermogen ruimschoots werd overschreden.

4.7.3.

De conclusie moet dan ook zijn dat de in 4.7 verwoorde beroepsgronden evenmin slagen. Hieruit volgt dat appellanten in de te beoordelen periode beschikken over onroerend goed in Marroko met een waarde boven de grens van het voor hen vrij te laten vermogen en dat zij daarvan in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting geen mededeling hebben gedaan aan de Svb. De Svb is dus bevoegd om de AIO-aanculling over de te beoordelen periode in te trekken en de daardoor ten onrechte gemaakte kosten van die uitkering terug te vorderen.

Intrekking en terugvordering

4.8.

Appellanten hebben verder aangevoerd dat door het gelijktijdig met de intrekking ontstaan van de vordering op 26 februari 2013 een schuld is gecreëerd die in de weg staat aan intrekking van de bijstand per die datum. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat, anders dan appellanten betogen, ook na saldering van het in de woning in Marokko gebonden vermogen van € 57.600,- minus € 11.590,-, het voor appellanten geldende vrij te laten vermogen op 26 februari 2013 - met de vordering ter hoogte van € 27.488,02 sprake is van vermogen dat in de weg staat aan de verlening van AIO-aanvulling.

4.9.

Appellanten hebben daarnaast nog aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. In dit verband hebben zij gewezen op hun slechte financiële situatie en op de onmogelijkheid om een huis in Marokko te gelde te maken en deze gelden vervolgens te exporteren naar Nederland.

4.9.1.

Op grond van artikel 47a van de WWB in samenhang met 58, achtste lid, van de WWB, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2013, kan de Svb op grond van dringende redenen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Zie de uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952.

4.9.2.

Met de in 4.9 genoemde omstandigheden hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zich dringende redenen voordoen in de in 4.9.1 bedoelde zin, zodat de Svb niet de bevoegdheid toekwam om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De beroepsgrond dat wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien, slaagt dus niet.

Onderzoek en motivering

4.10.

Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat de Svb pas in beroep, met het nader taxatierapport, een dragende motivering heeft gegeven voor zijn standpunt dat de vermogensgrens werd overschreden. Gelet hierop is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en berust het niet op een dragende motivering. De rechtbank had hieraan consequenties moeten verbinden en een proceskostenveroordeling moeten uitspreken.

4.10.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Reeds omdat de Svb onderzoek in Marokko heeft laten verrichten naar de waarde van het in dat land op naam van appellanten geregistreerd onroerend goed, is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit geen sprake. Evenmin kan worden gezegd dat dit besluit een deugdelijke motivering ontbeert. De Svb heeft in dit besluit immers gemotiveerd gesteld dat en waarom appellanten met ingang van 1 januari 2007 geen recht hadden op AIO-aanvulling, namelijk omdat zij per die datum beschikten over vermogen boven de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen. Dat de Svb in beroep nader bewijs heeft geleverd ter onderbouwing van zijn standpunt, doet er op zichzelf niet aan af dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke motivering.

Conclusie

4.11.

Uit 4.4.11, 4.5.6, 4.6.1, 4.7.3, 4.8, 4.9.2 en 4.10.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2016.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) A. Mansourova