Home

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4666, 15-7862 WSF

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4666, 15-7862 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 december 2016
Datum publicatie
9 december 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:4666
Zaaknummer
15-7862 WSF

Inhoudsindicatie

Niet‑ontvankelijk verklaring bezwaar. Termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

Uitspraak

15/7862 WSF

Datum uitspraak: 7 december 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2015, 15/2020 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G. Palanciyan, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Palanciyan. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 16 augustus 2014 heeft de minister de vanaf 1 november 2012 aan appellant toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellant vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt, en het over de periode van november 2012 tot en met juli 2014 te veel betaalde bedrag van hem teruggevorderd.

1.2.

Bij brief van 26 december 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2014. Volgens appellant moet het bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend, ontvankelijk worden geacht. Appellant heeft er hierbij op gewezen dat hij van 16 juli 2014 tot en met 29 oktober 2014 gedetineerd is geweest in de Penitentiaire Inrichting [plaats] en dat hij geen toegang had tot de post die naar zijn woonadres in [woonplaats] werd verstuurd. Volgens appellant is hij pas bij brief van 21 november 2014 door de minister op de hoogte gesteld van het besluit van 16 augustus 2014.

1.3.

Bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 augustus 2014 wegens termijnoverschrijding niet‑ontvankelijk verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij pas bij brief van de minister van 21 november 2014 op de hoogte is gesteld van het besluit van 16 augustus 2014, omdat hij in de periode van 16 juli 2014 tot en met 29 oktober 2014 gedetineerd is geweest in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , hij daar lange tijd in beperkingen heeft doorgebracht en enkel contact heeft mogen onderhouden met zijn strafrechtadvocaat. Voorts is appellant ervan uitgegaan dat hij in de periode van detentie in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven stond onder het adres van de penitentiaire inrichting, omdat hij daar post van andere instanties heeft ontvangen. Appellant vond het dan ook niet nodig dat iemand anders zijn post voor hem in de gaten zou houden. Door de omstandigheden rond de detentie was hij niet in staat als een “normaal” persoon te reageren.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Op grond van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de in artikel 6:7 van de Awb vermelde termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop dat besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De minister heeft het besluit van 16 augustus 2014 verstuurd naar het door appellant opgegeven adres waaronder hij ook stond ingeschreven. De minister heeft dit besluit dan ook op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en de termijn voor het maken van bezwaar is gaan lopen op 17 augustus 2014. Omdat appellant pas bij brief van 26 december 2014 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2014 is vast komen te staan dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.

4.2.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dat appellant gedurende de bezwaartermijn in detentie heeft gezeten, geeft geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het lag op de weg van appellant om bij een langdurige afwezigheid, zoals in dit geval een periode van detentie, passende en toereikende maatregelen te nemen ter behartiging van de eigen belangen, zoals de verzorging van de post. Niet is gebleken dat appellant niet in staat was om ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde post op een tijdige en juiste wijze werd verzorgd. De omstandigheid dat appellant na de aanvang van het voorarrest op 16 juli 2014 – zoals hij ter zitting nader heeft verklaard – twee à drie weken in beperking heeft doorgebracht, doet er niet aan af dat vanaf 16 augustus 2014 voldoende tijd beschikbaar was kennis te nemen van de inhoud van aan hem geadresseerde post. Dat appellant het niet nodig vond om maatregelen te nemen ten behoeve van de verzorging van zijn post, omdat hij ervan uitging dat hij in de brp stond ingeschreven onder het adres van de penitentiaire inrichting, dient voor zijn rekening en risico te blijven.

4.3.

De gestelde psychische problemen zijn niet dermate concreet gemaakt dat deze aannemelijk maken dat appellant niet in staat was, al dan niet met behulp van derden, bezwaar te maken tegen het besluit van 16 augustus 2014 binnen de termijn van zes weken, dan wel (voor zover nog van belang) zo spoedig mogelijk nadat hij daadwerkelijk op de hoogte raakte van dit besluit.

4.4.

Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 16 augustus 2014 op de juiste wijze is bekendgemaakt, de termijn voor het maken van bezwaar is overschreden en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De minister heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 augustus 2014 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.5.

Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.

(getekend) J.P.A. Boersma

(getekend) G.J. van Gendt

GdJ