Centrale Raad van Beroep, 23-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:578, 14/3747 WWB
Centrale Raad van Beroep, 23-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:578, 14/3747 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 februari 2016
- Datum publicatie
- 29 februari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:578
- Zaaknummer
- 14/3747 WWB
Inhoudsindicatie
Intrekken en terugvorderen. Hondenfokken. Bedrijfsmatig. Niet schattenderwijs recht vast te stellen.
Uitspraak
14/3747 WWB, 14/3748 WWB
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
26 mei 2014, 13/307 en 13/308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hiemstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt sinds 1 februari 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Het bureau Fraudebestrijding van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem (bureau Fraudebestrijding) heeft in de periode van mei 2010 tot en met augustus 2010 verschillende meldingen van dezelfde melder ontvangen dat appellante honden fokt en via de internetsite Marktplaats.nl (Marktplaats) pups verkoopt. Naar aanleiding daarvan heeft een sociaal rechercheur, werkzaam bij bureau Fraudebestrijding, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer bestand- en dossieronderzoek verricht, gegevens bij Marktplaats opgevraagd en beoordeeld en appellante, haar partner en getuigen gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een voorlopig rapport uitkeringsfraude van 30 december 2010.
In de onderzoeksbevindingen heeft het college aanleiding gezien om bij besluiten van
29 november 2010 en 29 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van
29 november 2012 (bestreden besluiten), de bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2006 in te trekken, de bijstand met ingang van 30 november 2010 te beëindigen en de over de periode van 1 februari 2006 tot 1 november 2010 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 75.661,97 van appellante terug te vorderen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat appellante de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden van, in ieder geval, het fokken van honden en de daarmee verworven inkomsten. De omvang van de werkzaamheden is van dien aard dat niet gesproken kan worden van hobbyachtige activiteiten, maar van bedrijfsmatige activiteiten met dusdanige inkomsten dat dit aan verdere bijstandsverlening in de weg stond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft erkend dat zij hobbymatig honden heeft gefokt en verkocht en dat zij daaruit bijverdiensten heeft gehad, die zij had moeten melden. Maar die inkomsten waren volgens appellante niet zodanig dat helemaal geen recht op bijstand meer bestond. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een overzicht gemaakt van de verschillende activiteiten en de opbrengsten en kosten daarvan. Hooguit had een korting op de bijstand kunnen plaatsvinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De in dit geval te beoordelen periode loopt van 1 februari 2006 tot en met 29 december 2010.
Niet in geschil is dat appellante in de te beoordelen periode honden heeft gefokt en pups heeft verkocht en dat zij dit niet heeft gemeld aan het college. In geschil is of het college het recht op bijstand schattenderwijs had moeten vaststellen.
Voor zover appellante betoogt dat zij deze activiteiten als hobby heeft verricht en dat de werkzaamheden nauwelijks iets hebben opgeleverd zodat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, slaagt dit betoog niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de WWB, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Nu het appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn geweest dat haar activiteiten voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn, heeft appellante door van die activiteiten geen melding te maken bij het college de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Hierin is appellante niet geslaagd. Appellante heeft geen administratie bijgehouden van de door haar verrichte werkzaamheden en transacties. Het door appellante in beroep overgelegde overzicht van activiteiten, inkomsten en kosten vanaf 2008 is onvoldoende om de omvang van de activiteiten en de daaruit genoten inkomsten vast te stellen, nu onder andere het overzicht niet ziet op de gehele te beoordelen periode, de inkomsten niet met objectieve gegevens zijn onderbouwd en de gegevens over het aantal nestjes in het overzicht niet overeenkomen met andere gegevens in het dossier. Daarbij wordt nog aangetekend dat ontvangen inkomsten niet mogen worden verrekend met gestelde verwervingskosten, aangezien deze voor de toepassing van de WWB niet in mindering mogen worden gebracht op ontvangen inkomsten. Nu de precieze omvang van de werkzaamheden van appellante niet, ook niet bij benadering, was vast te stellen, was het college niet gehouden om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag appellante aanvullend recht op bijstand zou hebben gehad als zij de inlichtingenverplichting wel zou zijn nagekomen.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en A.M. Overbeeke en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne