Centrale Raad van Beroep, 23-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:596, 14/5743 WWB
Centrale Raad van Beroep, 23-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:596, 14/5743 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 februari 2016
- Datum publicatie
- 29 februari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:596
- Zaaknummer
- 14/5743 WWB
- Relevante informatie
- Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 17, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 31, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 45, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 54
Inhoudsindicatie
Intrekken en terugvorderen. Knippen van hennep. Een dag knippen heeft als resultaat een maand geen bijstand in verband met recht niet vast te stellen.
Uitspraak
14/5743 WWB
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 september 2014, 14/1275 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Rijkers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving met ingang van 17 januari 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Op 22 januari 2013 heeft de politie in het kader van een onderzoek naar hennepknippers door het Korps Landelijke Politiediensten, dienst nationale recherche, unit Zuid-Nederland (KLP), een inval gedaan in [locatie] aan [adres] . In een schuur achter de desbetreffende woning heeft de politie een aantal personen aangehouden, onder wie appellante, terwijl op dat moment hennep werd geknipt. De politie heeft appellante op 23 januari 2013 verhoord. In het kader van het onderzoek heeft de politie ook telefoons afgetapt, waaronder die van appellante. De bevindingen van het KLP zijn neergelegd in een relaas proces-verbaal. Een en ander is aanleiding geweest om onderzoek te doen instellen naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Daartoe hebben sociaal rechercheurs van de Sector Werk van de gemeente Eindhoven appellante op 29 oktober 2013 en 19 november 2013 gehoord.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
9 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 in te trekken en de kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 1.111,76 van appellante terug te vorderen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen afdoende informatie te verstrekken over haar betrokkenheid bij het knippen van hennep als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2013.
Het besluit tot intrekking is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niets met het hennep knippen te maken had. Zij was daar om haar nichtje te helpen, maar die was nog niet wakker. Vervolgens werd appellante gevraagd in de schuur koffie te zetten. Op het moment dat zij dat aan het doen was, viel de politie binnen. Dit betoog treft geen doel. Op pagina 28 van het relaas proces-verbaal van het KLP staat onder het kopje 12.2, Aanhoudingen op heterdaad schuur [adres] (kniplocatie), het volgende:
“Gedurende het onderzoek was gebleken dat in de schuur van [adres] , (…), hennep werd geknipt. Op dinsdag 22 januari 2013, omstreeks 07.45 uur, werd binnengetreden in eerdergenoemde woningen.
In de schuur van [adres] werden 12 personen aangetroffen die op dat moment bezig waren met het knippen van henneptoppen. Er lag een grote hoeveelheid planten die kennelijk net waren geoogst. De ruimte bleek ingericht als kniplocatie.
In de schuur werden op heterdaad aangehouden:
(…)
9. [naam]
Geboren te [plaats] [op] ”
Geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de inhoud van dit relaas proces-verbaal, dat op ambtsbelofte door een hoofdagent van politie, tactisch rechercheur, is opgemaakt. Wat appellante heeft verklaard over haar aanwezigheid aldaar levert geen concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan het relaas proces-verbaal. Dat het Openbaar Ministerie de strafzaak tegen appellante heeft geseponeerd, maakt dit niet anders. De bestuursrechter is in het kader van een bestuursrechtelijke procedure in het algemeen niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter of een sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie, omdat in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een andere bewijslast van toepassing is. Daarbij komt dat de redenen van het sepot niet door appellante zijn vermeld. Gelet op het aantreffen van appellante in de schuur waar op dat moment door twaalf mensen hennep werd geknipt, onder wie volgens het relaas proces-verbaal appellante, moet het ervoor worden gehouden dat appellante daarbij betrokken was. Deze activiteiten zijn van belang voor het recht op bijstand. Nu appellante bij haar verklaring blijft dat zij niets met het knippen van hennep te maken had, heeft zij geen inzicht verschaft in de omvang van en de eventuele verdiensten uit deze activiteiten. Dit betekent dat het college gehouden was de bijstand van appellante over de te beoordelen periode in te trekken op de grond dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Appellante heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat als moet worden aangenomen dat zij hennep heeft geknipt, dit hooguit één dag is geweest, namelijk 22 januari 2013, en dat dit betekent dat slechts de bijstand over één dag kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Gelet op 4.3 treft dit betoog geen doel. Het college stelt de algemene bijstand ingevolge artikel 45, eerste lid, van de WWB immers per kalendermaand vast.
Tegen de terugvordering heeft appellante geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.G. van den Berg