Home

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3925, 16/1872 ZW

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3925, 16/1872 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 november 2017
Datum publicatie
14 november 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:3925
Zaaknummer
16/1872 ZW

Inhoudsindicatie

Aanzegjurisprudentie. Datum in geding bij Eerstejaarsziektewetbeoordeling. De Raad acht het standpunt van het Uwv met betrekking tot de aanzegjurisprudentie juist. Dit betekent dat de beëindiging van het recht op ziekengeld per 1 augustus 2014 als datum in geding beoordeeld dient te worden. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.

Uitspraak

16/1872 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

2 februari 2016, 15/1576 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)

Datum uitspraak: 1 november 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G. Wiebes, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft zich op 1 juli 2013 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als productiemedewerker wegens vermoeidheidsklachten, veroorzaakt door een obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). Ter zake van die ziekmelding heeft zij uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is appellante op 1 mei 2014 onderzocht door een arts van het Uwv, die onder meer informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van appellante. Vervolgens zijn de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juni 2014. Daarna heeft een arbeidsdeskundige, uitgaande van die FML, functies geselecteerd waarmee appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.

1.3.

Bij besluit van 4 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 1 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 10 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 februari 2015 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zou zijn. De ingebrachte medische informatie biedt geen grond voor die conclusie. Ook is door het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellante in staat is de geselecteerde functies te verrichten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat appellante in mei 2014, nadat zij door de primaire verzekeringsarts was gezien, een neusoperatie heeft ondergaan. Appellante was op 30 juni 2014 nog herstellende van deze operatie. Pas na die datum is er een aanzienlijke verbetering opgetreden. Er bleef echter sprake van vermoeidheidsklachten. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de CPAP (continuous positive airway pressure) geruime tijd niet goed gefunctioneerd heeft.

3.2.

Het Uwv heeft, onder vermelding dat de rechtbank ten onrechte de datum in geding heeft gewijzigd, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte van is uitgegaan dat de datum in geding 1 augustus 2014 is, aangezien op grond van

artikel 19aa van de ZW de (EZWb) na 52 weken dient plaats te vinden, zodat de datum in geding 30 juni 2014 is.

4.2.

Het Uwv heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep over de datum in geding het volgende vermeld:

“Naar het oordeel van UWV betekent art. 19aa dat niet alleen op, maar ook ná de 52e week van ziekte slechts aanspraak is op een uitkering als verzekerde zowel ongeschikt is voor zijn arbeid als bedoeld in art. 19 ZW als ongeschikt is voor de arbeid als bedoeld in artikel 19ab derde lid ZW. Om het recht op uitkering vast te stellen moet een beoordeling worden gedaan door de verkeringsarts en – als dit aan de orde is – een arbeidsdeskundige. De eerste keer dat UWV deze beoordeling doet wordt in de uitvoeringspraktijk van UWV de eerstejaars-ziektewetbeoordeling genoemd (EZWb). Deze beoordeling verricht UWV in principe vóór het bereiken van de 52e week van ziekte (ongeveer na 44 weken ziekte) en richt zich in principe op de datum waarop de verzekerde 52 weken ongeschikt tot werken is. In de uitvoeringspraktijk van Uwv wordt dat de toetsdatum genoemd.

Als de uitkomst van de beoordeling is dat verzekerde niet in staat is om ‘zijn arbeid’ te verrichten, maar de verzekerde kan wel met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen per uur verdienen, wordt bij een lopende uitkering de uitkering niet beëindigd op de hiervoor genoemde toetsdatum, maar wordt de uitkering met inachtneming van art. 19aa tweede lid ZW beëindigd één maand nadat de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Over artikel 19aa tweede lid ZW is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 33241, nr. 3) op de Wet BeZaVa bij dit artikel het volgende opgemerkt:‘In het tweede lid is geregeld dat het recht op ziekengeld niet ogenblikkelijk eindigt maar, wegens zorgvuldigheidsredenen, pas na een uitlooptermijn van een maand eindigt, wanneer de verzekerde na arbeidskundig of verzekeringsgeneeskundig onderzoek minder dan 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn. Door deze uitlooptermijn wordt de verzekerde niet ogenblikkelijk met de beëindiging van zijn recht op ziekengeld geconfronteerd, maar wordt hem enige tijd gegund om zich voor te bereiden op de verandering in zijn situatie.’ Gelet op deze toelichting is derhalve, evenals bij andere arbeidsongeschiktheidswetten zoals de WAO en WIA, sprake van een uitlooptermijn, zij het dat voor de Ziektewet deze één maand bedraagt. Uit de toelichting blijkt dat de wetgever hierbij uitsluitend voor ogen heeft gestaan de situatie dat een uitkering moet worden beëindigd. Omdat het doel van het na een maand beëindigen is dat de verzekerde zich moet kunnen voorbereiden op de verandering van de situatie, moet de verzekerde eerst op de hoogte zijn van uitkomsten van de beoordeling alvorens de uitlooptermijn van een maand start.

UWV is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de zogenaamde aanzegjurisprudentie van uw Raad onverkort van toepassing is op beoordelingen op grond van art. 19aa, eerste lid onderdeel b ZW.”

“Naar het oordeel van het UWV volgt uit het gegeven dat aanzegjurisprudentie onverkort van toepassing is op de ZW en dat een uitlooptermijn in acht genomen moet worden alvorens een lopende uitkering op grond van de ZW beëindigd kan worden, dat er geen reden is om bij de ZW uit te gaan van een andere datum in geding dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WAO of WIA. De datum in geding in het kader van een beoordeling op grond van art. 19aa, eerste lid, onderdeel b ZW is daarom naar ons oordeel de datum waarop, aan het einde van de uitlooptermijn, de uitkering wordt beëindigd. Dit betekent dat als zich in de periode tussen de zogenaamde toetsdatum en de datum van de beëindiging van de uitkering relevante wijzigingen voordoen in de medische situatie, dat daarmee rekening moet worden gehouden.”

De Raad acht dit standpunt juist. Dit betekent dat de beëindiging van het recht op ziekengeld per 1 augustus 2014 als datum in geding beoordeeld dient te worden.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. De uitgebreide beschikbare medische informatie geeft geen aanleiding tot het oordeel dat de beperkingen van appellante in de FML van 3 juni 2014 zijn onderschat. Ook de neusoperatie, die appellante op 22 mei 2014 heeft ondergaan, is voldoende meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Blijkens zijn rapport van 22 januari 2015 en de aanwezige informatie van het ziekenhuis was deze arts op de hoogte van die operatie en het verloop van het herstel alsmede van het feit dat de CPAP enige tijd niet goed gewerkt heeft. Onder verwijzing naar onder meer de informatie van het ziekenhuis, waaruit blijkt dat appellante op 6 juni 2014 en 14 juli 2014 – kort voor de datum in geding – veel minder klachten heeft, heeft deze verzekeringsarts terecht kunnen concluderen dat in de FML van3 juni 2014 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Appellantes stelling dat er eerst na 30 juni 2014 sprake was van een optimaal resultaat kan niet het gewicht krijgen dat appellante daaraan wenst toe te kennen. Bepalend is dat de beperkingen per1 augustus 2014 juist zijn weergegeven. Met de beperkingen die zijn aangenomen moet appellante geschikt worden geacht voor de geselecteerde functies, die het karakter hebben van administratief werk of licht productiewerk, zodat ook op dit punt wordt ingestemd met het oordeel van de rechtbank.

4.4.

Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) B. Dogan