Home

Centrale Raad van Beroep, 27-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4460, 15/1195 WIA

Centrale Raad van Beroep, 27-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4460, 15/1195 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 december 2017
Datum publicatie
2 januari 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:4460
Zaaknummer
15/1195 WIA

Inhoudsindicatie

WGA-uitkering ten onrechte ingetrokken. IVA-uitkering toegekend. Onrechtmatige besluiten. Wettelijke rente.

Uitspraak

15/1195 WIA, 15/1196 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

6 januari 2015, 14/1906 en 14/1907 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 27 december 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. H. ten Brinke.

De Raad heeft het onderzoek heropend en S. Knepper, verzekeringsarts, benoemd als onafhankelijk deskundige.

Op 28 november 2016 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.

Op 24 januari 2017 heeft het Uwv een nader besluit toegezonden.

De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 30 oktober 2017. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en T.W.W. van der Spek-Boels, maatschappelijk werkster. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant ontving een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,22%. Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het Uwv appellant per 20 maart 2013 niet in aanmerking gebracht voor een verhoging van de WGA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. Bij een tweede besluit van 23 januari 2014 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 24 maart 2014 geen recht heeft op een

WGA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 januari 2014 minder dan 35% bedraagt.

1.2.

Bij afzonderlijke besluiten van 1 juli 2014 (bestreden besluit 1 en 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 23 januari 2014 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 en 2 ongegrond verklaard.

3. Het Uwv heeft bij besluit van 24 januari 2017 (bestreden besluit 3) de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 23 januari 2014 alsnog gegrond verklaard en appellant met ingang van 20 maart 2013 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, met vergoeding van de wettelijke rente.

4. Appellant heeft in reactie op het besluit van 24 januari 2017 – samengevat – aangevoerd, dat hij na de zitting op 1 juni 2016 in grote financiële problemen is gekomen, wat er toe heeft geleid dat hij in maart 2017 uit zijn huis is gezet. Naast veel pijn en verdriet heeft hij financiële schade geleden. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten.

5.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.2.

Nu bij bestreden besluit 3 de bezwaren tegen de besluiten van 23 januari 2014 gegrond zijn verklaard, komen de aangevallen uitspraak en bestreden besluiten 1 en 2 voor vernietiging in aanmerking.

5.3.

Nu bij bestreden besluit 3 aan appellant met ingang van 20 maart 2013 een IVA-uitkering is toegekend en over de hoogte van deze uitkering verder geen geschil bestaat, is er geen belang bij beoordeling van dat besluit. Bestreden besluit 3 zal daarom niet worden meegenomen in het hoger beroep. Er moet uitsluitend nog worden beslist over de verzoeken om vergoeding van schade, die appellant stelt te hebben geleden ten gevolge van de besluiten van 23 januari 2014.

5.4.

Als gevolg van bestreden besluit 3 staat vast dat de besluiten van 23 januari 2014 onrechtmatig zijn. Appellant heeft echter niet onderbouwd dat hij als gevolg van deze besluiten schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Hij heeft de door hem gestelde financiële problemen niet gespecificeerd. Voor zover zijn stellingen zo begrepen moeten worden dat hij als gevolg van de besluiten van 23 januari 2014 over onvoldoende middelen heeft beschikt om zijn lasten te voldoen, waaronder hypotheekbetalingen, gaat het om schade als gevolg van vertraging in de voldoening van een geldsom. De vergoeding van deze schade is gefixeerd op de wettelijke rente (zie bijvoorbeeld de uitspraak van

5 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1306). Het Uwv heeft de wettelijke rente al betaald en over de hoogte daarvan bestaat geen geschil. Voor een schadevergoeding daar bovenop bestaat dan ook geen aanleiding. Gelet hierop wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

6. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.980,- voor kosten van rechtsbijstand (€ 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep) en € 69,20 voor reiskosten, in totaal € 2.049,20.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond en vernietigt de besluiten van 1 juli 2014;

-

wijst het verzoek om schadevergoeding af;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.049,20;

-

bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 213,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017.

(getekend) C.C.W. Lange

(getekend) L.H.J. van Haarlem