Centrale Raad van Beroep, 14-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:501, 15/7756 WWB
Centrale Raad van Beroep, 14-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:501, 15/7756 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 februari 2017
- Datum publicatie
- 17 februari 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:501
- Zaaknummer
- 15/7756 WWB
Inhoudsindicatie
Terechte afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Beleidsregels. Draagkracht. Netto inkomen, ook al ligt hier beslag op, is het uitgangspunt.
Uitspraak
15 7756 WWB
Datum uitspraak: 14 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2015, 15/2486 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2016. Voor appellant is verschenen mr. P.F.M. Gulickx, kantoorgenoot van mr. Segeren-Krijnen en bewindvoerder
[bewindvoerder] . De commissie heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.A. Govers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
De kantonrechter te Breda heeft op 9 juli 2014 de goederen die aan appellant (zullen) toebehoren onder bewind gesteld en tevens [bewindvoerder] , verbonden aan [bedrijf] , tot bewindvoerder benoemd.
Op 21 juli 2014 heeft [bedrijf] een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van beschermingsbewind.
Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 september 2014 is ten aanzien van appellant de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) uitgesproken waarbij [naam] te [gemeente] tot bewindvoerder is benoemd.
Bij besluit van 23 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 maart 2015 (bestreden besluit), heeft de commissie de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant op grond van de door de commissie gehanteerde Beleidsregels Bijzondere Bijstand Breda 2013 (Beleidsregels) niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand omdat het inkomen van appellant hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld). Daarbij heeft de commissie, voor zover hier van belang, in aanmerking genomen dat appellant in de periode van 21 juli 2014 tot 4 september 2014 een netto maandinkomen had van ongeveer € 1.445,- (exclusief vakantiegeld). Dat appellant feitelijk niet kon beschikken over zijn volledig inkomen van ongeveer € 1.445,- omdat van dit bedrag bijna € 600,- per maand betaalbaar werd gesteld naar een rekening van de Belastingdienst vanwege executoriaal beslag, kan niet leiden tot toekenning van de gevraagde bijstand. Het verstrekken van bijzondere bijstand voor de bewuste kosten zou immers impliceren dat indirect bijzondere bijstand wordt verstrekt voor schulden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Een bewindvoerder heeft ingevolge artikel 1:447 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak op een beloning ten laste van de onder bewind gestelde. Deze beloning werd in de periode hier van belang, voor het geval de in artikel 1:447 van het BW destijds genoemde norm van 5% van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen niet voldeed, vastgesteld op forfaitaire bedragen voor onder andere entreekosten en jaarlijkse kosten. De jaarbeloning werd in maandelijkse termijnen betaald.
[bedrijf] heeft in de bij de aanvraag overgelegde brieven van 11 juli 2014 die waren gericht aan appellant, hem laten weten dat het maandelijkse bedrag van € 103,25 per maand aan het begin van elke maand zou worden afgeschreven van de beheerrekening en dat het bedrag van het intakegesprek van € 468,88 binnenkort van de beheerrekening zou worden afgeschreven. Deze bedragen bleken echter niet inbaar op de onder bewind staande goederen vanwege een al eerder door de Belastingdienst gelegd executoriaal beslag.
Tussen partijen is gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad thans alleen nog in geschil of de commissie terecht bijzondere bijstand heeft afgewezen voor de kosten van beschermingsbewind in de maanden juli en augustus 2014 ten bedrage van € 103,25 per maand en € 468,88 voor een intakegesprek. Voor de periode daarna, toen appellant viel onder de WSNP, zijn de kosten uit de boedel voldaan.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid.
In artikel 1, aanhef en onder c, van de Beleidsregels, is bepaald dat onder de bijzondere bijstand (artikel 35 WWB) wordt verstaan: bijstand die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, die niet kunnen worden voldaan uit het inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening en/of uit het aanwezige vermogen en/of uit de langdurigheidstoeslag.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels hebben geen draagkracht belanghebbenden die een netto maandinkomen (exclusief vakantiegeld) hebben tot 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld) en die geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34, derde lid, van de WWB genoemde vermogensgrens.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. In geschil is of appellant ten tijde in geding over voldoende draagkracht beschikte ter bestrijding van de onder 4.3 bedoelde kosten. Appellant heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feitelijk besteedbaar inkomen en dat dit inkomen ten tijde hier van belang lager was dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vanwege het door de Belastingdienst gelegde beslag op zijn salaris van € 600,-.
De commissie voert met betrekking tot de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB het beleid dat voor de kosten van de eigen bijdrage van professionele bewindvoering bijzondere bijstand kan worden verleend. Bij de toepassing van het beleid geldt als uitgangspunt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd niet voor bijstandverlening in aanmerking komen indien zij kunnen worden voldaan uit het inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. In artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels is neergelegd dat het daarbij gaat om het netto maandinkomen (exclusief vakantiegeld). Niet in geschil is dat het inkomen van appellant in de maanden juli en augustus 2014 ongeveer
€ 1.445,- netto bedroeg en daarmee boven deze norm lag. Gelet op het vorenstaande heeft de commissie in overeenstemming met de ter zake gevoerde Beleidsregels gehandeld en daaraan op juiste wijze toepassing gegeven. Het gegeven dat het feitelijk besteedbaar inkomen van appellant in de maanden juli en augustus 2014 door beslaglegging lager was dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan, anders dan appellant meent, hier niet aan afdoen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende (reserverings)ruimte in het inkomen in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt. Ook het ontbreken van voldoende (reserverings)ruimte ten gevolge van beslag op de bijstand rechtvaardigt dat niet (uitspraak van 19 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013: BZ4769). De rechtbank heeft dan ook terecht de commissie gevolgd in haar standpunt dat toekenning van bijzondere bijstand in deze periode betekent dat indirect bijzondere bijstand wordt verstrekt voor schulden, wat in strijd is met artikel 13, eerste lid, onder g, van de WWB.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Spek