Home

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:86, 15/8308 WWB

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:86, 15/8308 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 januari 2017
Datum publicatie
23 januari 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:86
Zaaknummer
15/8308 WWB

Inhoudsindicatie

Niet verschijnen op gesprek over arbeidsinschakeling. Terecht maatregel opgelegd. Verwijtbaar.

Uitspraak

15/8308 WWB

Datum uitspraak: 10 januari 2017

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2015, 15/2485 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats], appellant

het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek ingediend om het college te veroordelen tot vergoeding van schade.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 15/5478 WBB en 16/2528 PW plaatsgevonden op 29 november 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.S. Teunissen. In de zaken 15/5478 WWB en 16/2528 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontvangt sinds 14 augustus 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant is een aantal keren opgeroepen voor een gesprek over zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Aan geen van die oproepen heeft appellant gehoor gegeven. Tweemaal heeft appellant zich enkele uren tevoren voor de gesprekken op 7 augustus 2014 en 7 oktober 2014 wegens ziekte afgemeld, waarna hij niet meer telefonisch bereikbaar was. Driemaal heeft appellant zonder bericht van verhindering niet aan de oproepen voldaan voor gesprekken op 1 en 12 augustus 2014 en op 17 oktober 2014.

1.2.

Bij besluit van 24 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 1 november 2014 met 30% verlaagd gedurende een maand. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet tijdig heeft voldaan aan een oproep om in verband met de inschakeling in de arbeid op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, vierde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de WWB het toetsingskader, omdat het bezwaarschrift vóór

1 januari 2015 is ingediend.

4.2.

In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

4.3.

In artikel 18, tweede lid, van de WWB is bepaald, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De toepasselijke verordening is de Maatregelenverordening 2013 van de gemeente Stichtse Vecht (Verordening).

4.4.

Artikel 6, tweede lid, onder b, van de Verordening bepaalt onder meer dat het niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met de inschakeling in de arbeid op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen een gedraging is van de tweede categorie. Op grond van artikel 8, derde lid, onder b, van de Verordening wordt de maatregel bij een gedraging van de tweede categorie vastgesteld op 30% bij geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag tot en met € 1.000,-. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt de maatregel opgelegd voor de duur van een maand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging.

4.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de

onder 1.1 genoemde oproepen. Appellant heeft aangevoerd dat hij om medische redenen niet aan de oproepen heeft kunnen voldoen. Uit het rapport van A-REA van 1 september 2014 blijkt namelijk dat appellant met zijn beperkingen in verband met een energetisch verminderd vermogen door de pijn niet meer dan twee à drie uur per dag belastbaar was. Dit impliceert automatisch dat hij de gesprekken niet kon bijwonen, omdat deze vaak langer dan twee à drie uur duurden. Los hiervan waren er tevens momenten waarop appellant in het geheel niet belastbaar was en hij dus geen andere keus had dan zich ziek te melden. Appellant treft daarom geen verwijt, zodat geen sprake was van de hem door het college verweten gedraging.

4.6.

Uit het rapport van A-REA van 1 september 2014 blijkt dat appellant wel in staat is zijn afspraken na te komen. De door A-REA vastgestelde urenbeperking heeft betrekking op het verrichten van arbeid, niet op het voeren van een gesprek. Appellant heeft zijn stelling dat hij niet in staat was om aan de oproepen te voldoen niet afdoende met medische gegevens onderbouwd. Evenmin is gebleken dat appellant zich in verband met de oproepen tot zijn huisarts heeft gewend. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

4.7.

Gelet op 4.6 kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was gelet op artikel 18, tweede lid, van de WWB dan ook gehouden bij wijze van maatregel de bijstand van appellant te verlagen. De verlaging met 30% gedurende een maand is in overeenstemming met de Verordening.

4.8.

Uit 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade, zodat het verzoek hiertoe moet worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2017.

(getekend) W.H. Bel

(getekend) J. Tuit

HD