Centrale Raad van Beroep, 27-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:967, 15/6212 WWB-W
Centrale Raad van Beroep, 27-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:967, 15/6212 WWB-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 februari 2017
- Datum publicatie
- 20 maart 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:967
- Zaaknummer
- 15/6212 WWB-W
Inhoudsindicatie
Afwijzing wrakingsverzoek.
Uitspraak
15/6212 WWB-W, 16/4781 PW-W
Datum uitspraak: 27 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 juli 2015 (14/2741) in een geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. Verder heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2016 (15/7935) in een geding tussen dezelfde partijen.
Op 1 september 2016 heeft de rechtbank Rotterdam naar de Raad stukken doorgezonden, die de rechtbank heeft geregistreerd onder zaaknummer 16/3324. Deze zaak betreft het beroep van verzoeker van 2 mei 2016 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om terug te komen van de beslissing op bezwaar waarop rechtbankzaak 15/7395 betrekking heeft.
Bij brief van 23 september 2016 heeft de Raad verzoeker bericht dat niet de Raad maar de rechtbank Rotterdam bevoegd is om kennis te nemen van onder meer de brief van verzoeker van 2 mei 2016 en dat deze brief daarom naar de rechtbank Rotterdam is doorgezonden.
Bij brief van 13 december 2016 heeft de Raad de rechtbank Rotterdam bevestigd dat bij de Raad onder nummer 16/4781 PW aanhangig is het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2016, 15/7935. Verder is bevestigd dat van het dossier in de zaak 16/4781 PW de stukken deel uitmaken die door de rechtbank zijn doorgezonden in de zaak met zaaknummer 6/3324 (lees: 16/3324). Deze brief is doorgezonden naar verzoeker.
Bij brief van 30 december 2016 heeft verzoeker de Raad onder meer bericht dat als in de brief van 13 december 2016 wordt gedoeld op zaak 16/3324, deze brief in strijd is met de eerdere mededeling van de Raad van 23 september 2016. Volgens verzoeker is de rechtbank Rotterdam en niet de Raad bevoegd om het beroep van 2 mei 2016 te behandelen.
Bij brieven van 4 januari 2017 heeft de Raad partijen meegedeeld dat de hoger beroepen zullen worden behandeld ter zitting van 31 januari 2017 door de rechter R.H.M. Roelofs.
Bij brief van 11 januari 2017 heeft de Raad verzoeker naar aanleiding van zijn brief van
30 december 2016 meegedeeld dat ter zitting van 31 januari 2017 de omvang van het geding met partijen zal worden besproken.
Bij brief van 27 januari 2017 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter R.H.M. Roelofs.
De behandelend rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 20 februari 2017. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb blijkt dat de strekking van het instituut van wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking het volgende ten grondslag gelegd. Op
23 september 2016 heeft de Raad beslist dat niet de Raad maar de rechtbank Rotterdam bevoegd is kennis te nemen van het beroep van 2 mei 2016. Van deze beslissing mocht de Raad niet meer terugkomen. Na overleg met de rechtbank Rotterdam heeft de Raad dat met de brief van 13 december 2016 echter toch gedaan. Verzoeker wordt door de gang van zaken benadeeld, onder meer doordat hij nu een instantie verliest. Door de onterechte wijziging van standpunt door de Raad en de beslissing van 11 januari 2017 om niet inhoudelijk te reageren op de brief van 30 december 2016, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid schade. Dit geldt niet alleen voor zaak 16/4781 PW, maar ook voor zaak 15/6212 WWB, die eveneens wordt behandeld door R.H.M. Roelofs.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient verder het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
Niet ontkend kan worden dat de mededeling van de Raad van 13 december 2016, in het licht van de eerdere mededeling van 23 september 2016, verwarrend was. Hierna heeft de Raad evenwel in de brief van 11 januari 2017 aan verzoeker meegedeeld dat ter zitting van
31 januari 2017 de omvang van het geding met partijen zal worden besproken. Uit deze mededeling moet worden afgeleid dat partijen ter zitting hun standpunt naar voren kunnen brengen over de vraag wie het beroep van 2 mei 2016 moet behandelen en dat de Raad pas daarna hierover een definitieve beslissing zal nemen. Uit deze gang van zaken volgt niet dat sprake is van een zwaarwegende aanwijzing dat de behandelend rechter vooringenomen is ten opzichte van verzoeker dan wel dat sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking van R.H.M. Roelofs af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M.C. de Vries
IvR