Centrale Raad van Beroep, 03-04-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093, 16/5068 PW
Centrale Raad van Beroep, 03-04-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093, 16/5068 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 april 2018
- Datum publicatie
- 16 april 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:1093
- Zaaknummer
- 16/5068 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking op grond van niet duurzaam gescheiden leven.
Uitspraak
16 5068 PW
Datum uitspraak: 3 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2016, 15/4752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sahin. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.W. Bekker. Als tolk is verschenen A. Dönnez.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving vanaf 6 december 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Op 5 december 2012 is appellante van tafel en bed gescheiden van haar echtgenoot [naam echtgenoot] (A). Zij hebben samen vier kinderen. Ten tijde hier van belang stond appellante in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens thans basisregistratie personen (BRP), ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Vóór de scheiding van tafel en bed stond ook A ingeschreven op dit adres. Van 29 november 2012 tot en met 4 juni 2014 stond A in de BRP ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] en vanaf 6 juni 2014 op het adres [adres 3] te [woonplaats].
Naar aanleiding van de melding dat A gedurende één dag, te weten 5 juni 2014, in de BRP opnieuw op het uitkeringsadres is ingeschreven heeft het fraudeteam van de gemeente [woonplaats] een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader heeft het fraudeteam dossieronderzoek verricht, het BRP geraadpleegd en in oktober 2014 zes waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres. Hierbij is de auto van A vijf keer waargenomen. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 januari 2015. Vervolgens heeft het fraudeteam nader onderzoek ingesteld. In dat kader zijn getuigen gehoord, waaronder buren van het uitkeringsadres en van de BRP-adressen van A. Ook zijn medewerkers van wijkbeheer Patrimonium (woningbouwvereniging) gehoord. Verder zijn camerabeelden gemaakt van het uitkeringsadres. Op 10 februari 2015 zijn appelante en A verhoord. De bevindingen van het nader onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 maart 2015.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 12 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 6 december 2012 in te trekken en de over de periode van 6 december 2012 tot en met 31 januari 2015 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 19.759,39 bruto en € 309,40 netto en een voorschot ter hoogte van € 364,50 van appellante terug te vorderen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante, zonder daarvan melding te maken bij het college, niet duurzaam gescheiden leefde van A zodat zij geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onder 1.2 vermelde camerabeelden niet ten grondslag mogen worden gelegd aan de besluitvorming omdat deze een ongerechtvaardigde inbreuk maken op het recht op respect voor het privéleven zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden. De overige onderzoeksgegevens bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij ten tijde hier van belang wel duurzaam gescheiden heeft geleefd van A.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De hier te beoordelen periode loopt van 6 december 2012, de datum van intrekking van de bijstand, tot 1 januari 2015. Niet in geschil is dat appellante en A vanaf 1 januari 2015 weer een echtelijke samenleving voeren op het uitkeringsadres.
4.2.Vaststaat dat appellante en A in de te beoordelen periode gehuwd waren. Ingevolge
artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of
één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
De hierna te noemen onderzoeksbevindingen bieden, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellante en A gedurende de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. Ten eerste is van belang dat uit de verklaringen van appellante en A volgt dat A vaak op het uitkeringsadres verbleef. A heeft zelfs verklaard dat hij dagelijks op het uitkeringsadres verblijft. Op verzoek van appellante staat A sinds 23 mei 2014 weer bij de woningbouwvereniging als inwonend op het uitkeringsadres ingeschreven. Uit de verklaringen van appellant en A volgt ook dat appellante gebruik maakte van de auto van A. Vervolgens komt zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen die getuigen in januari en februari 2015 ten overstaan van een sociaal rechercheur en een toezichthouder van de gemeente [woonplaats] hebben afgelegd. Zo hebben buurtbewoners van het uitkeringsadres [naam B] ([B]) en [naam C] eenduidig verklaard dat zij sinds zeventien jaar nabij het gezin op het uitkeringsadres wonen en hebben zij A van een foto herkend als de buurman die op het uitkeringsadres woont. [B] heeft verklaard dat hij bij hetzelfde bedrijf werkt als A en dat hij A elke dag ziet vertrekken en ziet thuiskomen. Ook medewerkers van de woningbouwvereniging hebben A herkend als bewoner van het uitkeringsadres. Dit spoort met verklaringen van buurtbewoners van adressen waar A volgens het BRP was ingeschreven. Buurtbewoner [naam D] van het BRP-adres waarop A in
de periode van 29 november 2012 tot en met 4 juni 2014 stond ingeschreven heeft, geconfronteerd met een foto van A, verklaard dat zij A af en toe zag, maar dat hij niet op dit adres heeft gewoond. Buurtbewoner [naam E] van het BRP-adres waarop A vanaf 6 juni 2014 stond ingeschreven heeft, geconfronteerd met een foto van A, verklaard dat op dit adres een gezin woont en dat zij A nooit heeft gezien. Verder was die woning niet vrij toegankelijk voor A. Op dit adres stond ook een gezin ingeschreven. A heeft verklaard dat hij geen sleutel heeft van deze woning en geen toegang heeft als de vrouw des huizes alleen thuis is. A heeft tevens verklaard dat hij uitsluitend in het weekend in deze woning verblijft, dat hij zijn post bewaart in een tas die hij bij zich draagt en dat de kamer waar hij slaapt een speelkamer is.
Dat appellante, zoals zij stelt, geen affectieve relatie meer had met A en dat hij op het uitkeringsadres verbleef voor de kinderen, is voor de vaststelling of gehuwden al dan niet duurzaam gescheiden leven als bedoeld in de PW niet van belang. De aard van hun relatie, hun subjectieve beleving daarvan en het motief op grond waarvan zij de samenleving niet, nog niet of niet opnieuw hebben verbroken blijven voor de toepassing van de PW buiten beschouwing.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R. Schut en
C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Mansourova
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.