Home

Centrale Raad van Beroep, 05-06-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1668, 16/5807 PW

Centrale Raad van Beroep, 05-06-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1668, 16/5807 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 juni 2018
Datum publicatie
12 juni 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:1668
Zaaknummer
16/5807 PW

Inhoudsindicatie

Opschorten en intrekken in verband met niet meewerken door CIN-nummer niet te verstrekken. Geen discriminatoir onderzoek in Marokko.

Uitspraak

16 5807 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2016, 16/472 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 5 juni 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 16/4165 PW, 16/5806 PW, 16/5808 PW en 16/5810 PW plaatsgevonden op 24 april 2018. Namens appellante is verschenen

mr. L’Ghdas. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontving sinds 1 juli 2009 bijstand van de Svb, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe wordt jaarlijks

aan een deel van de AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname en Bosnië geboren AIO-gerechtigden. In 2014 betrof de controle onder meer de ruim 6.000 AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, tot welke groep appellante behoort. In 2015 was de controle gericht op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2019 is de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. De Svb heeft steeds na het toesturen van het formulier nader onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de verleende AIO-aanvulling (vervolgonderzoek) van AIO-gerechtigden die het formulier

niet hadden teruggestuurd, alsmede van AIO-gerechtigden die het formulier wel hadden teruggestuurd en het formulier daartoe aanleiding gaf. Criteria voor vervolgonderzoek bij laatstgenoemde categorie AIO-gerechtigden waren onder meer een lang verblijf in het land van herkomst en het bestaan van dan wel onduidelijkheden over een opgegeven verblijfadres in het land van herkomst. Bij de tot de selectie behorende AIO-gerechtigden hebben handhavingsmedewerkers van de Svb huisbezoeken afgelegd. Aan de AIO-gerechtigden

die in Marokko zijn geboren is verzocht het nummer van hun Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) te overleggen opdat de Svb nader onderzoek kan doen naar inkomsten en vermogen bij instanties in Marokko. Gelet op de capaciteit van de afdeling handhaving van

de Svb is op volgorde van binnenkomst van de formulieren een huisbezoek afgelegd, en is

het onderzoek gestopt na 413 huisbezoeken.

1.3.

In het kader van het onder 1.2 vermelde rechtmatigheidsonderzoek heeft de Svb

medio 2014 aan appellante het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” toegezonden en haar verzocht het formulier in te vullen en aan de Svb terug te sturen. Appellante heeft hieraan voldaan en op het formulier ingevuld dat zij een periode in 2014

op het adres [adres] in Marokko bij familie heeft verbleven.

1.4.

Op 4 november 2014 hebben medewerkers van de Svb bij appellante een aangekondigd huisbezoek afgelegd. Hierbij hebben de medewerkers appellante een brief van 4 november 2014 overhandigd waarin appellante is verzocht haar CIN-nummer door te geven. Appellante heeft hierop bij brief van 20 november 2014 gereageerd met de mededeling dat haar

Carte National in 2004 is verlopen en dat zij geen nieuwe heeft aangevraagd. Bij brief van

23 april 2015 heeft de Svb onder verwijzing naar de brief van 4 november 2014 appellante verzocht voor 12 mei 2015 haar CIN-nummer door te geven. Bij brief van eveneens 23 april 2015 heeft de Svb meegedeeld dat voor de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling de Svb extra onderzoek zal doen bij instanties in Marokko en dat daarvoor het CIN-nummer van appellante nodig is. Bij brief van 9 mei 2015 heeft appellante hierop gereageerd met de mededeling dat zij niet beschikt over een Marokkaans identiteitsbewijs zodat zij niet aan het verzoek kan voldoen.

1.5.

Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellante

met ingang van 10 juni 2015 opgeschort, omdat appellante haar CIN-nummer niet heeft doorgegeven. Hierbij heeft de Svb appellante in de gelegenheid gesteld haar CIN-nummer alsnog vóór 24 juni 2015 door te geven. Appellante heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.6.

Bij besluit van 26 juni 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 10 juni 2015 ingetrokken

op de grond dat appellante niet binnen de gegeven hersteltermijn de gevraagde medewerking heeft verleend.

1.7.

Bij besluit van 11 december 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb de tegen de besluiten van 10 juni 2015 en 26 juni 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. De Svb heeft

aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante, door haar CIN-nummer niet

te overleggen, niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en daarmee de op haar rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW heeft geschonden. De bevoegdheid tot intrekking van de AIO-aanvulling heeft de Svb gebaseerd op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellante wordt verweten dat zij anderszins onvoldoende heeft meegewerkt als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, kort samengevat, aangevoerd dat geen aanleiding bestond voor het doen van nader onderzoek in Marokko, dat het onderzoek discriminatoir is, dat het in te stellen onderzoek

in Marokko in strijd is met de gestelde voorwaarden in artikel 30a van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid, dat het CIN-nummer niet nodig is voor het doen van onderzoek naar onroerende zaken in Marokko, dat het verzoek om afgifte van het

CIN-nummer in strijd is met het recht op privacy als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat het gebruik van het CIN-nummer door de Svb niet met waarborgen is omkleed.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In zijn uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:808, ECLI:NL:CRVB:2018:809 en ECLI:NL:CRVB:2018:810, heeft de Raad geoordeeld

dat de appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat

de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.

4.2.

De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn identiek aan de beroepsgronden die betrokkenen in de onder 4.1 vermelde zaken hebben aangevoerd. In

deze uitspraken is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. De Raad ziet in

wat namens appellante ter zitting is aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen.

4.3.

Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van

J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2018.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

De griffier is verhinderd te ondertekenen.