Centrale Raad van Beroep, 18-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:168, 15/2393-WIA-T
Centrale Raad van Beroep, 18-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:168, 15/2393-WIA-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 januari 2018
- Datum publicatie
- 23 januari 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:168
- Zaaknummer
- 15/2393-WIA-T
Inhoudsindicatie
Onafhankelijke deskundige ingeschakeld. Motivering deskundige komt overtuigend voor. Zorgvuldig onderzoek, inzichtelijk en consistent. Medische grondslag bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd. Gebrek herstellen binnen zes weken.
Uitspraak
15 2393 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2015, 14/1246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft S. Knepper, verzekeringsarts, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze arts heeft op 28 april 2017 gerapporteerd.
Het Uwv heeft met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op het rapport van de deskundige gereageerd.
Appellant heeft vervolgens een medisch advies van R.A. Hollander, verzekeringsarts en medisch adviseur van appellant, van 26 juni 2017 overgelegd.
Knepper heeft een aanvullend rapport van 1 augustus 2017 uitgebracht.
Appellant heeft bij brief van 9 oktober 2017 verwezen naar zijn eerdere op- en aanmerkingen.
Partijen hebben afgezien van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Appellant is werkzaam geweest als chauffeur voor ongeveer 45 uur per week en werkte daarnaast als zelfstandige. Hij heeft zich ziek gemeld op 10 oktober 2011 wegens vermoeidheidsklachten. In oktober 2012 heeft hij een nekwervel gebroken. Appellant is op
2 september 2013 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor zijn eigen werk. Met gangbare arbeid kan hij 19,59% van zijn laatst verdiende loon verdienen.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per
7 oktober 2013 geen recht is ontstaan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit op bezwaar van 13 februari 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 september 2013 ongegrond verklaard. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht en aanleiding gezien meer beperkingen in de FML op te nemen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies nog steeds passend geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als Hollander in een door appellant overgelegde rapport van 18 juli 2014 appellant op de datum in geding hebben gediagnosticeerd met CVS, ADD en nekklachten. Noch het rapport van Hollander noch het advies van het Centrum voor Revalidatie Roessingh leiden tot de conclusie dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen niet juist zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de kosten van het rapport van Hollander aangezien het inschakelen van Hollander, gegeven de al beschikbare informatie, niet redelijk was.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar het rapport van Hollander en de informatie van Roessingh, aangevoerd dat appellant meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft bestreden dat het inschakelen van Hollander niet redelijk was.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bevindingen van Knepper aanleiding gezien om de FML aan te passen. Uit een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 mei 2017 blijkt evenwel dat met inachtneming van de aangepaste FML van 10 mei 2017 één van de eerder geselecteerde functies moet komen te vervallen, maar de arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd minder dan 35% is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad heeft in wat appellant heeft aangevoerd, aanleiding gezien om verzekeringsarts Knepper als deskundige te raadplegen. In zijn rapport van 28 april 2017 heeft Knepper geconcludeerd dat er op de datum in geding sprake was van ADHD en nekklachten na wervelfractuur, mogelijk ook al enige depressiviteit. Er was geen sprake van CVS. In de beantwoording van de vraagstelling heeft hij te kennen gegeven dat er soortgelijke beperkingen gelden als het Uwv in de FML heeft aangenomen, hij heeft alleen een beperking nodig geacht voor beroepsmatig autorijden en verwezen naar rubriek 4.3.2 van zijn rapport. In rubriek 4.3.2 heeft hij gesteld dat er geen medische noodzaak is voor rust overdag, wel is van belang dat appellant op geregelde tijden werkt en niet in de late avonduren of ’s nachts. Werken in volgehouden hoog tempo, met veelvuldige taakwisselingen en onder tijdsdruk is niet goed mogelijk. Werk moet structuur bieden maar ook enige ruimte voor afwisseling laten. Appellant kan volgens Knepper niet beroepsmatig auto rijden, hij kan geen leiding geven en geen conflicten hanteren. Permanent toezicht of begeleiding is niet nodig. Veelvuldig of langdurig boven schouderhoogte werken is niet mogelijk en appellant kan niet veel aan trillingen blootstaan.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens een beperking voor beroepsmatig autorijden aan de FML toegevoegd.
De medisch adviseur van appellant, Hollander, heeft in zijn rapport van 26 juni 2017 onder meer gesteld dat appellant wel degelijk aan CVS leed en dat hij geen acht uur per dag kan werken.
Naar aanleiding van de door appellant en het Uwv gegeven reacties op het rapport heeft Knepper in een aanvullend rapport van 1 augustus 2017 geconcludeerd dat hij in deze reacties geen aanleiding ziet om zijn conclusies te wijzigen. Hij heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd waarom deze bepaalde beperkingen uit zijn rapport van 28 april 2017 niet overneemt. Hij heeft te kennen gegeven dat het aannemelijk is dat op de datum in geding al chronische depressiviteit bestond omdat deze aandoening zelden plotseling ontstaat en de psycholoog en de pijnarts begin 2012 hebben genoteerd dat appellant somber was en het niet erg zou vinden als hij nooit meer wakker zou worden.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van 28 april 2017, aangevuld bij rapport van 1 augustus 2017, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De omstandigheid dat Knepper in de beantwoording van de vraagstelling heeft vermeld dat hij alleen een beperking toevoegt voor beroepsmatig autorijden maakt dit niet anders. Hij heeft hierbij immers ook verwezen naar rubriek 4.3.2 van zijn rapport. In het aanvullend rapport heeft hij geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet motiveert waarom hij bepaalde beperkingen uit het rapport van Knepper niet overneemt. Uit beide rapporten, in zijn geheel en in onderlinge samenhang gelezen, is voldoende duidelijk geworden dat ook de beperkingen als verwoord in de laatste vier zinnen van 4.1 voor appellant gelden. Wat van de kant van appellant is aangevoerd, leidt evenmin tot twijfel aan de conclusies en beantwoording van de vragen van Knepper. Knepper is in zijn aanvullende rapport ingegaan op de reactie van Hollander en heeft zijn conclusies gemotiveerd gehandhaafd. Hij heeft duidelijk uiteengezet dat en waarom de diagnose CVS ten onrechte is gesteld en dat ook ADHD gepaard kan gaan met vermoeidheid.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd is en dus in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit gebrek moet worden hersteld. Het Uwv zal in de FML de beperkingen als verwoord in rubriek 4.3.2 van het rapport van Knepper dienen over te nemen en vervolgens dienen te bezien welke consequenties dit heeft voor de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag zijn gelegd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 13 februari 2014 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.L. Rijnen