Centrale Raad van Beroep, 07-06-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1774, 17/3523 WIA
Centrale Raad van Beroep, 07-06-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1774, 17/3523 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 juni 2018
- Datum publicatie
- 19 juni 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:1774
- Zaaknummer
- 17/3523 WIA
Inhoudsindicatie
Mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene door het Uwv terecht vastgesteld op 40,53%. In de rapporten van de arbeidsdeskundige is inzichtelijk gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn. De rechtbank heeft op onjuiste gronden vergoeding van de kosten van de door de registerarbeidsdeskundige uitgebrachte rapporten achterwege gelaten. Het hoger beroep van werkgever slaagt slechts voor zover dit ziet op het oordeel van de rechtbank over de vergoeding van de kosten van de door de registerarbeidsdeskundige uitgebrachte rapporten. Werkgever kan de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek brengen, zodat een verhoging van de vergoeding van de kosten met omzetbelasting niet aan de orde is.
Uitspraak
17 3523 WIA, 17/3524 WIA, 17/3525 WIA, 17/3527 WIA, 17/3529 WIA, 17/3530 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant
van 10 maart 2017, 16/614, 16/699, 16/1007 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[Naam werkgever B.V.] ([werkgever B.V.])
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. P.W.G.J. de Haas hoger beroep ingesteld.
Namens [werkgever B.V.] heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. De zaken zijn gevoegd behandeld.
Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Haas. [werkgever B.V.] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zijl. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1. Betrokkene was werkzaam als stratenmaker voor 39,35 uur per week bij [werkgever B.V.]. Op
23 september 2013 heeft betrokkene zich ziek gemeld met knieklachten, later gevolgd door rug-, arm- en handklachten. Weer later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Tevens is sprake van cardiale problematiek. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 21 september 2015 vastgesteld op 37,43%. Bij de beslissing op bezwaar van
25 januari 2016 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 juli 2015 gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat betrokkene 40,53% arbeidsongeschikt is per 21 september 2015. Tevens heeft het Uwv het bezwaar
van [werkgever B.V.] tegen het besluit van 23 juli 2015 ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken 16/614 en 16/1007 het beroep van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct is vastgesteld. Er is onvoldoende aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de functionele mogelijkheden van betrokkene overschrijdt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 21 september 2015 terecht heeft vastgesteld op 40,53%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 16/699 het beroep van [werkgever B.V.] gegrond verklaard voor zover in het bestreden besluit geen kosten in bezwaar zijn toegekend, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het Uwv in de proceskosten van [werkgever B.V.] veroordeeld tot een bedrag van € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift,
1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Betrokkene kan zich met de aangevallen uitspraken niet verenigen en voert
– samengevat – aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daartoe stelt betrokkene, mede onder verwijzing naar door hem bij het beroepschrift overgelegde informatie van handchirurg H.W.H.J. van Tits van 5 augustus 2016, dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn elleboogklachten. De operatie die betrokkene heeft ondergaan op 15 maart 2016 heeft geen verlichting gebracht. Ten onrechte is hij niet beperkt geacht voor het beoordelingspunt 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm). Betrokkene meent dat bij dit punt de voorwaarde gesteld moet worden dat schroefbewegingen met niet meer dan beperkte kracht (minder dan 5 kg) mogelijk zijn. Verder meent betrokkene dat hij maximaal 15 kg kan ‘duwen of trekken’ en ‘tillen of dragen’, vanwege de combinatie van elleboog- en knieafwijkingen. Ook heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van betrokkene.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken 16/614 en 16/1007 bepleit.
[werkgever B.V.] heeft zijn standpunt herhaald dat hij de beschikking dient te krijgen over de functiebeschrijvingen (met de functiebelasting) van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde maar niet voor de schatting gebruikte functies. Nadat het Uwv alsnog deze gegevens in hoger beroep in geding heeft gebracht heeft [werkgever B.V.] gesteld dat er voor betrokkene een viertal functies aanvullend kunnen worden geselecteerd, te weten: medewerker vervoer (SBC-code 282160), graafmachinist C (SBC-code 263060), stikster meubelbekleding (SBC-code 272043) en heftruckchauffeur (SBC-code 111270), waarmee het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene minder dan 35% bedraagt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [werkgever B.V.] rapporten van de registerarbeidsdeskundige
P. Pols Paardekooper van 26 september 2017 en 20 februari 2018 overgelegd. Tevens heeft [werkgever B.V.] betoogd dat de rechtbank ten onrechte bij de vergoeding van de kosten in bezwaar niet de kosten van het rapport van Pols Paardekooper van 14 oktober 2015 heeft betrokken. Tenslotte heeft [werkgever B.V.] verzocht om vergoeding van de kosten in hoger beroep, waaronder de kosten gemaakt voor de rapporten van Pols Paardekooper.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak 16/699 bepleit, onder verwijzing naar rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 juni 2017,
30 januari 2018 en van 27 februari 2018.
4. De Raad overweegt als volgt.
Het hoger beroep van betrokkene
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene niet onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische en lichamelijke klachten van betrokkene, waaronder knieklachten, rugklachten en klachten aan armen en handen, kenbaar bij de beoordeling betrokken en zijn bevindingen en conclusies op inzichtelijke en plausibele wijze gemotiveerd. Dat betrokkene in maart 2016 aan zijn elleboog is geopereerd, in verband waarmee betrokkene per die datum alsnog als volledig arbeidsongeschikt is aangemerkt, doet aan het voorgaande niet af omdat dit zich heeft voorgedaan na de in geding zijnde datum van 21 september 2015. Voor de stelling dat de beperkingen vanwege elleboogproblemen op 21 september 2015 en ten tijde van de operatie in maart 2016 gelijk waren, zijn geen aanknopingspunten te vinden in de beschikbare gedingstukken. Uitgaande van de juistheid van de bij betrokkene vastgestelde medische beperkingen, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de functies die door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn. Dit is inzichtelijk gemotiveerd in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Er is in hetgeen in hoger beroep door betrokkene
naar voren is gebracht geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar
en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.
Het hoger beroep van [werkgever B.V.]
Het Uwv is het inmiddels eens met [werkgever B.V.] dat de functiebeschrijvingen van de bij
de functieselectie verworpen functies ten onrechte eerst in hoger beroep aan [werkgever B.V.] zijn verstrekt. Gelet hierop is dit punt tussen partijen niet langer in geschil en behoeft dit geen verdere bespreking.
[werkgever B.V.] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank op onjuiste gronden vergoeding van de kosten van de door Pols Paardekooper uitgebrachte rapporten achterwege heeft gelaten. Kosten voor een deskundigenrapport kunnen voor vergoeding in aanmerking komen wanneer het rapport is uitgebracht in verband met het aanhangig gemaakt beroep en het op het punt van geschil is toegesneden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is daarbij niet relevant of het rapport heeft bijgedragen aan de oordeelsvorming van de rechter.
Het betoog dat een viertal functies ten onrechte niet is geselecteerd bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene slaagt niet, gelet op het volgende.
De functie van heftruckchauffeur (SBC-code 111270) heeft het Uwv op goede gronden niet aan de beoordeling ten grondslag gelegd, omdat bij deze functie sprake is van een strikte opleidingseis waaraan betrokkene niet voldoet.
Het Uwv heeft terecht naar voren gebracht dat de functie medewerker vervoer
(SBC-code 282160) voor betrokkene niet geschikt is vanwege de overschrijding van
aspect 5.9 van de FML (afwisseling van houding). Gelet op de toelichting bij het betreffende aspect in de FML dient er voor betrokkene sprake te zijn van enige afwisseling van houding vanwege sneller verstijven van de knieën, eventueel ondersteund door de benen regelmatig
te strekken in zithouding. De stelling van Pols Paardekooper dat betrokkene tussen de ritten door voldoende mogelijkheid heeft tot vertreden, overtuigt niet omdat in de functie sprake is van vervoer van (top-)ambtenaren van ministeries over diverse afstanden in de stad of daarbuiten. Ook het door Pols Paardekooper voorgestelde gebruik van de cruise-control, waardoor de benen in zithouding zouden kunnen worden gestrekt, is geen oplossing, reeds omdat ook sprake is van stadsritten waarbij gebruik van de cruise-control niet mogelijk is.
Bij de functie graafmachinist (SBC-code 263060) is door het Uwv overtuigend toegelicht dat trillingen voorkomen afhankelijk van de te bewerken grondsoort en van het terrein waarover gereden wordt. Deze functie is daarom terecht niet geschikt bevonden. In hetgeen hierover door [werkgever B.V.] is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3086), dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de gegevens zoals die zijn opgenomen in het CBBS.
Nu bovenstaande drie functies terecht niet aan de schatting ten grondslag zijn gelegd behoeft de mogelijke geschiktheid van betrokkene voor de functie stikster meubelbekleding
(SBC-code 272043) niet besproken te worden. Ook indien deze functie wél aan de beoordeling ten grondslag had kunnen worden gelegd, bedraagt het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene meer dan 35%.
5. Wat in 4.3 tot en met 4.4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van [werkgever B.V.] slechts slaagt voor zover dit ziet op het oordeel van de rechtbank over de vergoeding van de kosten van de door Pols Paardekooper uitgebrachte rapporten. In zoverre dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
Er wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van [werkgever B.V.]. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Voor de kosten van de rapporten van Pols Paardekooper geldt dat voor vergoeding in aanmerking komen de rapporten van Pols Paardekooper van 14 oktober 2015 tot een bedrag van € 406,32, van 26 september 2017 tot een bedrag van € 487,80, en van 20 februari 2018
tot een bedrag van € 670,73, in totaal € 1.564,85.
In geschil is ten slotte of de in 5.2 genoemde bedragen dienen te worden verhoogd met omzetbelasting. Artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 brengt mee dat voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar het op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 toepasselijke tarief. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dat alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt en dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen (zie in dit verband ook het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904). Gelet op het verhandelde ter zitting kan [werkgever B.V.] de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek brengen, zodat een verhoging van bovengenoemde bedragen met omzetbelasting niet aan de orde is.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraken 16/614 en 16/1007;
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak 16/699 voor zover de rechtbank geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van de registerarbeidsdeskundige, en bevestigt de uitspraak voor het overige;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [werkgever B.V.] tot een bedrag van € 2.566,85;
- -
-
bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 501,- aan [werkgever B.V.] vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing
is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.H. Budde