Home

Centrale Raad van Beroep, 04-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2015, 17/831 WW

Centrale Raad van Beroep, 04-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2015, 17/831 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 juli 2018
Datum publicatie
5 juli 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2015
Zaaknummer
17/831 WW

Inhoudsindicatie

1) Het Uwv heeft het bezwaar tegen besluit I terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2) Maatregelen wegens niet op tijd inschrijven als werkzoekende en onvoldoende sollicitatie activiteiten. Geen verminderde verwijtbaarheid of dringende reden om af te zien van het opleggen van de maatregelen. De hoogte van de maatregel in besluit IV dient op grond van artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit 37,5% te bedragen, omdat appellant door in de periode van 9 oktober tot en met 31 december 2015 niet te solliciteren, binnen twee jaar na de bekendmaking van besluit I opnieuw de sollicitatieverplichting niet is nagekomen.

Uitspraak

17/831 WW, 17/2542 WW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van

9 december 2016, 16/6195 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 4 juli 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A.T. Sick hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft op 3 maart 2017 een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 januari 2016 ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Namens appellant is mr. Sick verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 22 mei 2015 (besluit I) heeft het Uwv appellant met ingang van 18 december 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Tevens heeft het Uwv bij dat besluit vanaf 19 december 2014 een maatregel opgelegd van 30% voor de duur van drie maanden omdat appellant zich niet op tijd als werkzoekende heeft laten inschrijven.

1.2.

Bij besluit van 30 september 2015 (besluit II) heeft het Uwv aan appellant vanaf 21 september 2015 een maatregel opgelegd van 25% voor de duur van vier maanden omdat appellant volgens het Uwv gedurende de periode van 19 juni 2015 tot en met 7 september 2015 onvoldoende heeft gesolliciteerd.

1.3.

Bij besluit van 11 november 2015 (besluit III) heeft het Uwv aan appellant vanaf 19 oktober 2015 een maatregel opgelegd van 37,50% voor de duur van vier maanden omdat appellant volgens het Uwv gedurende de periode van 11 september 2015 tot en met 8 oktober 2015 onvoldoende heeft gesolliciteerd.

1.4.

Bij besluit van 26 januari 2016 (besluit IV) heeft het Uwv aan appellant vanaf 11 januari 2016 een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van vier maanden omdat appellant volgens het Uwv gedurende de periode van 9 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 onvoldoende heeft gesolliciteerd.

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 8 juli 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten I en IV niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend. Het bezwaar tegen besluit II heeft het Uwv ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit III heeft het Uwv gegrond verklaard en het Uwv heeft de hoogte van de maatregel verlaagd naar 25%.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten eerste geoordeeld dat het bezwaar tegen besluit I door het Uwv terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen besluit IV door het Uwv ten onrechte niet‑ontvankelijk is verklaard. Het beroep, voor zover hiertegen gericht, heeft de rechtbank gegrond verklaard en de rechtbank heeft bestreden besluit 1 vernietigd voor zover het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit IV niet‑ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen besluit IV. Ten slotte heeft de rechtbank het beroep tegen de opgelegde maatregelen in de besluiten II en III ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat er voor appellant een sollicitatieplicht gold, dat hij daarvan op de hoogte was en dat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd. Dat appellant veel aan zijn hoofd had maakt niet dat het niet nakomen van de sollicitatieplicht hem niet kan worden tegengeworpen. Het Uwv heeft de maatregelen dan ook terecht opgelegd.

3.1.

Het Uwv heeft – ter uitvoering van de aangevallen uitspraak – bij besluit van 3 maart 2017 (bestreden besluit 2) de maatregel van 100% voor de duur van vier maanden in besluit IV inhoudelijk beoordeeld en gehandhaafd. Appellant heeft ook in de periode van 9 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 niet gesolliciteerd. Omdat appellant volhardt in het niet naleven van de sollicitatieplicht is op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregel maatregelen Uwv (Beleidsregel) terecht besloten de maatregel vast te stellen op 100%.

3.2.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn bezwaar tegen besluit I ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij heeft telefonisch contact opgenomen over het besluit en het Uwv zou hem een terugkoppeling geven. Doordat dit nooit is gebeurd en appellant in die periode heel veel andere zaken aan zijn hoofd had heeft hij niet tijdig bezwaar gemaakt. Hij is op het verkeerde been gezet, omdat hem eind 2014 werd meegedeeld dat het aanvragen van een WW‑uitkering niet mogelijk was, nu niet duidelijk was of zijn arbeidsovereenkomst was beëindigd. Uiteindelijk heeft het Uwv met terugwerkende kracht een WW‑uitkering toegekend. Omdat hij niet wist of hij nu wel of niet werkloos was en hem was meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor een WW‑uitkering, kan hem niet verweten worden dat hij zich pas op 25 april 2015 heeft ingeschreven als werkzoekende. Over de bij de besluiten II, III en IV opgelegde maatregelen heeft appellant aangevoerd dat hem niet verweten kan worden dat hij geen sollicitaties kan overleggen. Er bestond tijdens de periode na zijn ontslag eind 2014 onzekerheid over het voortduren van het dienstverband en het recht op loondoorbetaling. Daarnaast verkeerde appellant in zeer moeilijke privéomstandigheden. Tijdens een gesprek in juni 2015 met een medewerker van het Uwv heeft appellant verzocht hem in verband hiermee sollicitatievrijstelling te verlenen. Hem is toegezegd dat op dit verzoek zou worden teruggekomen, maar dit is nooit gebeurd. Hierdoor was het appellant lange tijd niet duidelijk of hij nu wel of niet diende te solliciteren. Er is sprake van dringende redenen om van het opleggen van maatregelen af te zien gelet op zijn situatie. Subsidiair heeft appellant aangevoerd dat de maatregel van 100% in besluit IV, die is gehandhaafd bij bestreden besluit 2, ten onrechte is gebaseerd op artikel 3, vierde lid van de Beleidsregel omdat er niet eerder een maatregel wegens recidive als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) is opgelegd. De maatregel moet dan ook volgens appellant 37,5% bedragen.

3.3.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.

4.2.1.

Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift tegen een overeenkomstig de Awb bekend gemaakt besluit het gevolg is van een volgens hem niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last aannemelijk te maken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.

4.2.2.

Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Op grond van artikel 27, derde lid, van de WW, voor zover van belang, weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de sollicitatieplicht. Op grond van het zesde lid wordt een maatregel als bedoeld in het derde lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van artikel 27, achtste lid, van de WW kan het Uwv afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

4.2.3.

Uit de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a en 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit volgt dat bij het overtreden van de sollicitatieplicht een maatregel wordt opgelegd van 25% van het uitkeringsbedrag met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden.

4.2.4.

Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregel wordt indien de betrokkene, nadat toepassing is gegeven aan artikel 8 van het Maatregelenbesluit, blijft volharden in het niet naleven van dezelfde niet termijngebonden verplichting, het percentage van de maatregel verhoogd tot het maximum, genoemd in artikel 2, eerste lid van dat besluit.

4.2.5.

Artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit bepaalt dat, indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, het percentage van de op te leggen maatregel alsmede het minimumbedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, met 50% worden verhoogd.

Ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit I

4.3.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat besluit I van 22 mei 2015 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, dat appellant dit besluit heeft ontvangen en dat hij niet binnen zes weken na de bekendmaking bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft op 13 februari 2016 bezwaar gemaakt. Ter beoordeling staat of de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht op grond van artikel 6:11 van de Awb.

4.3.2.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd wordt evenals de rechtbank geen aanleiding gezien voor het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding. Appellant heeft geen aanwijsbare omstandigheden kenbaar gemaakt waarom hij tussen 23 mei 2015 en 4 juli 2015 niet in de gelegenheid zou zijn geweest om (tijdig) bezwaar te maken tegen besluit I. Appellant heeft veelvuldig telefonisch contact gezocht met het Uwv en voerde procedures over zijn ontslag, rechtsbijstand en huisvesting. Hieruit blijkt dat hij in staat was om handelingen te verrichten, zoals het indienen van een bezwaarschrift. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op het verkeerde been is gezet door het Uwv en om die reden niet tijdig bezwaar kon maken. Dat appellant in onzekerheid verkeerde over de rechtmatigheid van zijn ontslag is evenmin een geldige reden om niet tijdig bezwaar te maken. Het Uwv heeft het bezwaar tegen besluit I terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit wordt daarom niet toegekomen.

Maatregelen besluiten II, III en IV

4.4.1.

Niet in geschil is dat appellant niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan, zoals vastgesteld in de besluiten II, III en IV over de genoemde perioden in 2015. Hij heeft uiteindelijk geen enkele sollicitatie overgelegd. Er hebben een viertal gesprekken plaatsgevonden met de werkcoach op het kantoor in [gemeente] en appellant is gewezen op zijn plichten en meerdere keren in de gelegenheid gesteld om sollicitaties te overleggen. Niet gebleken is van een formeel verzoek voor vrijstelling van de sollicitatieplicht in 2015. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het feit dat appellant in de periode in geding veel aan zijn hoofd had niet maakt dat hij niet hoefde te solliciteren. Evenmin leiden de door appellant genoemde omstandigheden tot verminderde verwijtbaarheid of een dringende reden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van het opleggen van de maatregelen.

4.4.2.

Aan de hoogte van de maatregel in besluit IV van 100% heeft het Uwv, volgens bestreden besluit 2, artikel 3, vierde lid van de Beleidsregel ten grondslag gelegd. Voorwaarde voor toepassing van deze bepaling is dat eerst toepassing moet zijn gegeven aan artikel 8 van het Maatregelenbesluit, waarbij bij een eerder opgelegde maatregel met 50% is verhoogd. Aan die voorwaarde is niet voldaan. De eerder opgelegde maatregelen wegens het niet solliciteren bedroegen 25%. De opgelegde maatregel van 37,5% in besluit III is door het Uwv bij bestreden besluit 1 verlaagd naar 25%. De hoogte van de maatregel in besluit IV dient op grond van artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit 37,5% te bedragen, omdat appellant door in de periode van 9 oktober tot en met 31 december 2015 niet te solliciteren, binnen twee jaar na de bekendmaking van besluit I opnieuw de sollicitatieverplichting niet is nagekomen.

5. Uit 4.3 tot en met 4.4.1 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Uit 4.4.2 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 – over de hoogte van de maatregel in besluit IV – slaagt. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal bestreden besluit 2 vernietigen, besluit IV herroepen en de hoogte van de maatregel vaststellen op 37,5%.

6. De wettelijke rente over de als gevolg van deze uitspraak na te betalen uitkering moet door het Uwv worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.

7. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.252,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 maart 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;

- herroept het besluit van 26 januari 2016, bepaalt dat aan appellant vanaf 11 januari 2016 een

maatregel wordt opgelegd van 37,5% voor de duur van vier maanden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 maart 2017;

- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van wettelijke rente zoals onder 6 van

deze uitspraak is vermeld;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.252,50;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-

vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018.

(getekend) E. Dijt

De griffier is verhinderd te ondertekenen