Home

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2247, 17/4835 PW

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2247, 17/4835 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 juli 2018
Datum publicatie
30 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2247
Zaaknummer
17/4835 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen aanvraag bijzondere bijstand voor kosten griffierecht en procedure in België. Geen noodzaak omdat de kosten al zijn betaald.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 juli 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

21 april 2017, 16/3071 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het Drechtstedenbestuur (bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Appellant is met bericht niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J. van Zwieten en

C.A.M. Nusteling.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft bij brief van 29 november 2015 bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten griffierecht van € 167,- (aanvraag 1).

1.2.

Appellant heeft bij brief van 4 december 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor advocaatkosten in België van € 544,50 en de kosten van een uittreksel uit de basisadministratie personen van € 12,70 (aanvraag 2).

1.3.

Appellant heeft bij brief van 8 december 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de betekening van een dagvaarding door een deurwaarder in België van € 156,18 (aanvraag 3).

1.4.

Bij drie afzonderlijke besluiten van 23 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvragen 1, 2 en 3 van appellant afgewezen. Met betrekking tot aanvraag 1 heeft het bestuur aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen bijstand kan worden verleend voor kosten waarin op het moment van aanvraag reeds is voorzien. Het bestuur heeft geconstateerd dat appellant het griffierecht al op 27 november 2015 heeft voldaan, zodat deze kosten zich ten tijde van de aanvraag niet meer voordeden. Met betrekking tot aanvragen 2 en 3 heeft het bestuur zich op het standpunt gesteld dat het op grond van het territorialiteitsbeginsel niet mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of voor kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. De kosten van de Belgische deurwaarder en de Belgische advocaat dienen te worden aangemerkt als kosten die buiten Nederland zijn opgekomen. De kosten van het uittreksel van de gemeente Zwijndrecht heeft het bestuur aangemerkt als kosten die niet aan Nederland zijn verbonden, omdat die kosten zijn gemaakt ten behoeve van een rechtszaak in België.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - samengevat weergegeven - het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de nota griffierecht heeft betaald, voordat hij voor deze kosten bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Volgens vaste rechtspraak vloeit uit artikel 35, eerste lid, van de PW gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de PW voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Dat appellant de nota van het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van de nota moet voldoen, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op deze rechtsregel. Voor zover appellant heeft willen betogen dat de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand zijn toegang tot de rechter beperkt, overweegt de rechtbank dat appellant griffierecht, waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, al had betaald, De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het recht van appellant op toegang tot de rechter is beperkt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van

10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:363) het aan de PW ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uitsluit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Het bestuur heeft terecht geconcludeerd dat de in geding zijnde kosten buiten Nederland zijn opgekomen. Weliswaar vloeien de kosten voort uit een rechterlijk geschil dat in Nederland is ontstaan, maar de kosten hebben betrekking op het betekenen van een dagvaarding in België en het voeren van een rechterlijke procedure in België.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen - zoals hiervoor onder 2 samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.

4.2.

Ter zitting van de Raad heeft de vertegenwoordiger van het bestuur desgevraagd verklaard dat, indien eerst een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend en vervolgens de gevraagde kosten zelf worden voorgeschoten, dit betrokkene niet wordt tegengeworpen. Hiervan is in dit geval echter geen sprake.

4.3.

Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) P.C. de Wit