Home

Centrale Raad van Beroep, 14-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2510, 17/865 PW

Centrale Raad van Beroep, 14-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2510, 17/865 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 augustus 2018
Datum publicatie
20 augustus 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2510
Zaaknummer
17/865 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen bijzondere bijstand huur, stofferingskosten en verhuiskosten. Geen bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

17 865 PW

Datum uitspraak: 14 augustus 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2016, 16/2258 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 18/312 PW. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Alaca. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.C. Kooij. In zaak 18/312 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt vanaf 1 maart 2010 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).

1.2.

Appellante heeft op 31 mei 2010 aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door haar tante en haar nicht. Op 23 juni 2015 heeft appellante aangifte gedaan van mishandeling en vernieling door haar neef. Op 10 juli 2015 heeft appellante een urgentieverklaring voor woonruimte aangevraagd bij de Stichting [Stichting] ( [Stichting] ). [Stichting] heeft op 1 september 2015 besloten appellante geen urgentie toe te kennen.

1.3.

Appellante heeft op 13 oktober 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de PW ingediend voor de kosten van eerste huur, verhuiskosten en stofferingskosten. Zij was woonachtig op het adres [adres 1] . Zij huurt met ingang van 20 oktober 2015 een woning op het adres [adres 2] .

1.4.

Bij besluit van 2 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

4.2.

Het is aan appellante als aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.

4.3.

Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordeden en noodzakelijk waren. In geschil is of de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.

4.4.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Appellante heeft, met de stelling dat zij op 23 juni 2015 is mishandeld door haar neef en de aangifte daarvan, niet aannemelijk gemaakt dat zij genoodzaakt was te verhuizen naar een nieuwe woning. De door appellante in beroep overgelegde informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog leidt niet tot een ander oordeel. Zo blijkt uit die informatie niet dat appellante na de mishandeling in 2015 niet langer in haar oude woning kon verblijven. Voor zover appellante heeft gesteld dat de mishandeling op 23 juni 2015 volgde op een reeks van problemen met haar familie in de vorm van intimidatie en pesterijen, geldt dat appellante die problemen, niet met objectief en verifieerbaar bewijs aannemelijk gemaakt. De gestelde problemen kunnen alleen al daarom niet leiden tot het oordeel dat sprake is van bijzonere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de PW.

4.5.

Appellante heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft daartoe gewezen op een e-mailbericht van 13 november 2015 van slachtofferhulp. Daarin staat, voor zover hier van belang, dat de met de behandeling van de aanvraag van appellante belaste inkomensconsulent van de gemeente Rotterdam op 16 oktober 2015 in een gesprek via de intercom heeft meegedeeld dat de zaak betreffende de woning rond was. Tevens heeft appellante gewezen op de ondertekening van het huurcontract met de woningbouwvereniging op 20 oktober 2015. Volgens appellante was op dat moment de eerste huur nog niet voldaan en volgt daaruit dat de gemeente garant heeft gestaan voor de betaling van die huur.

4.6.

Volgens vaste rechtspraak is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. In dit geval is niet gebleken dat de inkomensconsulent uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat voor de gevraagde kosten bijzondere bijstand zal worden toegekend. Dit kan niet worden afgeleid uit het e-mailbericht van slachtofferhulp. Niet duidelijk is wat er volgens de inkomensconsulent rond was betreffende de woning. Welke omstandigheden in dit concrete geval een rol hebben gespeeld bij de ondertekening van het huurcontract is evenmin duidelijk, daargelaten welke betekenis daaraan moet worden toegekend.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2018.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) L.V. van Donk

IJ