Centrale Raad van Beroep, 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2597, 16/5334 ZW
Centrale Raad van Beroep, 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2597, 16/5334 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 augustus 2018
- Datum publicatie
- 23 augustus 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:2597
- Zaaknummer
- 16/5334 ZW
Inhoudsindicatie
Terecht ziekengeldsanctie opgelegd. Eigenrisicodrager. De verantwoordelijkheid van een werkgever voor de re-integratie van een werknemer omvat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de diensten van door hem ingeschakelde deskundigen. Terecht is appellante het verwijt gemaakt dat zij geen nader onderzoek naar voor werknemer passend werk – van welke aard en omvang dan ook – in gang heeft gezet. Daarbij geldt dat zelfs als aan de medische bevindingen over de beperkingen van werknemer terecht de arbeidskundige opvatting was ontleend dat voor werknemer “geen passende functies in regulier betaalde arbeid te duiden zijn”, appellante niet zonder meer elke re-integratie-activiteit achterwege had mogen laten.
Uitspraak
16 5334 ZW
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 juli 2016, 15/1291 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport.
Appellante en het Uwv hebben, onder meer op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Voor appellante is Beukema verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
Appellante is een uitzendorganisatie. Zij is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Ziektewet (ZW).
Bij appellante is in dienst geweest [werknemer] (werknemer), die door haar tewerkgesteld is als magazijnmedewerker bij [naam bedrijf] .
Werknemer heeft zich op 7 juni 2012 ziek gemeld voor het werk bij [naam bedrijf] . Op grond van de toepasselijke cao is zijn arbeidsovereenkomst met appellante als gevolg van zijn ziekmelding geëindigd. Werknemer heeft uitkering ontvangen op grond van de ZW.
Op 28 februari 2014 heeft werknemer het Uwv verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na beoordeling van het re-integratieverslag door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 20 mei 2014 vastgesteld dat appellante niet voldoende heeft gedaan om werknemer te re-integreren. Het Uwv heeft bepaald dat appellante aan werknemer ziekengeld moet doorbetalen tot 9 juni 2015. Het besluit verwijst voor de wijze waarop appellante haar tekortkoming kan herstellen naar een rapport van een arbeidsdeskundige van 19 mei 2014.
Appellante heeft tegen het besluit van 20 mei 2014 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en zijn beslissing om appellante een zogenoemde ziekengeldsanctie op te leggen gehandhaafd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 december 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 januari 2015.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft aangevoerd dat zij niet tekortgeschoten is in haar re-integratieverplichtingen omdat werknemer geen arbeidsmogelijkheden had.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat uit de beschikbare medische rapporten blijkt dat werknemer over benutbare mogelijkheden in de zin van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten beschikte. Met de uit de door de bedrijfsarts van appellante opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst blijkende belastbaarheid van werknemer stond niet op voorhand vast dat er geen mogelijkheden waren om werknemer te plaatsen in ander werk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de
re-integratie-inspanningen van appellante in het zogenoemde tweede spoor onvoldoende zijn geweest, zodat ook terecht een loonsanctie (lees: ziekengeldsanctie) is opgelegd.
Appellante heeft in hoger beroep haar opvatting herhaald dat gelet op de medische situatie van werknemer van haar geen re-integratie-inspanningen konden worden verlangd. Het Uwv heeft volgens appellante niet inzichtelijk gemaakt welke passende arbeid werknemer gelet op de combinatie van beperkingen zou hebben kunnen verrichten. Appellante heeft erop gewezen dat in haar relatie met een zogenoemde vangnetter de verplichting om arbeid aan te bieden niet uit artikel 7:658a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Verplichtingen van een eigenrisicodrager
In artikel 63a van de ZW is, voor zover en ten tijde hier van belang, bepaald:
1. (…) De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (…).
In artikel 29, tweede lid, onderdeel c, van de ZW is de werknemer benoemd die recht heeft op ziekengeld nadat zijn dienstbetrekking is geëindigd.
Bij de totstandkoming van de Wet eigenrisicodragen Ziektewet is in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2000/01, 27873, nr. 3, blz. 3) bij het ingediende wetsvoorstel onder meer vermeld:
“Voorts gelden voor de eigenrisicodrager een aantal verplichtingen die op grond van de «Wet verbetering poortwachter» ook voor de «gewone» werkgever gelden. Zo zal de eigenrisicodrager, indien er sprake is van (dreigend) langdurig ziekteverzuim, tezamen met de werknemer een reïntegratiedossier vormen van het verzuim en van de verrichtte reïntegratie-inspanningen. Op basis van dit dossier zal aan het einde van het eerste ziektejaar een reïntegratieverslag samengesteld worden, waarin verantwoording wordt afgelegd over het verloop van het eerste ziektejaar en de tijdens dit jaar door werknemer en werkgever verrichte reïntegratie-inspanningen.”
Regelgeving voor een ziekengeldsanctie
Voor het opleggen door het Uwv van een ziekengeldsanctie aan een werkgever als appellante, geldt een in de ZW, de Wet WIA en beleid van het Uwv vastgelegd kader.
In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is bepaald:
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde (….) reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
In artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA is bepaald:
In afwijking van het eerste lid is artikel 25, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing op de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet ten aanzien van de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de eigenrisicodrager, bedoeld in de eerste zin, zonder deugdelijke grond de uit die zin voortvloeiende verplichtingen niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de persoon, bedoeld in de eerste zin recht op ziekengeld heeft op grond van artikel 29 van de Ziektewet, opdat de eigenrisicodrager zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging, bedoeld in de tweede zin, is ten hoogste 52 weken. Artikel 25, tiende tot en met zestiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de
re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de
re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Het Uwv beoordeelt dan het re-integratieresultaat in relatie tot de oorzaak van het verzuim en de ondernomen stappen. Het Uwv verricht deze beoordeling aan de hand van het
re-integratieverslag, dat de werknemer bij de aanvraag van een WIA-uitkering moet indienen. Op basis van de inhoud van het re-integratieverslag beziet het Uwv of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Uit het weergegeven kader volgt dat voor appellante als eigenrisicodrager
re-integratieverplichtingen gelden jegens werknemer. Dat artikel 7:658a van het BW in de relatie van appellante en werknemer door eindiging van het dienstverband toepassing mist, wijzigt deze verplichting niet.
In het in 1.4 genoemde rapport van 19 mei 2014 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv als zijn opvatting gegeven dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest omdat er geen re-integratie-activiteiten zijn geweest, terwijl volgens de bedrijfsarts van appellante daarvoor vanaf augustus 2013 wel mogelijkheden waren. Tussen partijen is niet in geschil dat geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt; op het moment van de aanvraag van een WIA-uitkering had werknemer niet in enige vorm van arbeid hervat. Evenmin is in geschil dat appellante de re-integratie van werknemer niet in gang heeft gezet. Ter beantwoording is de vraag of appellante in de medische toestand van werknemer terecht grond heeft gezien om re-integratie-inspanningen geheel achterwege te laten.
Appellante heeft de controle van de medische toestand van werknemer en de begeleiding van werknemer bij werkhervatting opgedragen aan Acture BV. Uit een ‘Spreekuurrapportage ZW’ van 8 augustus 2013, die deel uitmaakt van de gedingstukken, blijkt dat bedrijfsarts M. Baldew van Acture BV bij zijn onderzoek op die datum een verbetering van de belastbaarheid van werknemer heeft vastgesteld, nadat eerder gedurende een geruime periode sprake was geweest van het ontbreken van arbeidsmogelijkheden van werknemer wegens het volgen van intensieve therapie. Ten behoeve van de re-integratie van werknemer heeft hij in een apart document vastgelegd dat werknemer beschikt over benutbare mogelijkheden en daarbij gespecificeerd welke beperkingen voor het verrichten van arbeid naar zijn oordeel voortvloeien uit de ziekte van werknemer. Op 30 oktober 2013, 31 januari 2014 en 7 maart 2014 heeft Baldew de beperkingen van werknemer in min of meer gelijke bewoordingen beschreven; uit elke beschrijving blijkt dat werknemer mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten waarin met een aantal nader omschreven beperkingen rekening wordt gehouden.
Appellante is bij het achterwege laten van activiteiten die zouden hebben moeten leiden tot re-integratie van werknemer in passend werk onder meer afgegaan op de conclusie van de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige R. Julicher in zijn ‘Arbeidskundig
re-integratieadvies’ van 21 augustus 2013:
“Het resultaat van de behandeling is nog zo fragiel dat er geen passende functies in regulier betaalde arbeid te duiden zijn. Het ligt in de lijn van de conclusie van de bedrijfsarts op 8 augustus 2013, dat werknemer eerst verder behandeld moet zijn.”
Voor deze opvatting ontbreekt een uit de gedingstukken blijkende medische grondslag. Uit het rapport van Baldew van 8 augustus 2013 en de door hem op die datum en nadien uitgeschreven beperkingen van werknemer volgde juist dat er niet langer grond was om geen re-integratie-activiteiten te starten. Andere medische informatie dan de bevindingen van Baldew zijn niet voorhanden. Bij de beoordeling van het re-integratieverslag, dat bij de WIA-aanvraag van werknemer was ingediend, heeft een verzekeringsarts van het Uwv in een rapport van 9 april 2014 de inschatting van de arbeidsmogelijkheden van werknemer door Baldew plausibel benoemd, zodat van de juistheid van de beschrijving daarvan per 8 augustus 2013, 30 oktober 2013, 31 januari 2014 en 7 maart 2014 wordt uitgegaan.
In opdracht van Acture BV heeft ook arbeidsdeskundige R. Meijering van Solutions-vpr! onderzoek verricht. In zijn rapport van 15 november 2013 heeft Meijering geconcludeerd dat verzekerde volledig arbeidsongeschikt is en daarbij aangetekend:
“Mocht verandering in de medische situatie leiden tot nieuwe inzichten door bedrijfsarts dan dient inzet van externe re-integratie opnieuw bekeken te worden”.
Meijering is bij zijn beoordeling van de re-integratiemogelijkheden van werknemer in andere arbeid dan bij Pantos Logistics uitgegaan van de gegevens van Baldew van 30 oktober 2013 met de toevoeging dat werknemer ook beperkt is ten aanzien van inzicht in eigen kunnen. Een medische onderbouwing voor deze toevoeging, die volgens Meijering samen met de al door Baldew gestelde beperkingen aan het sociaal functioneren het vinden van een passende functie voor werknemer in het vrije bedrijfsleven onmogelijk maakt, ontbreekt.
Het standpunt van de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 19 mei 2014 dat werknemer medisch gezien re-integratiemogelijkheden had is juist. Julicher en Meijering zijn in hun adviezen aan appellante ten onrechte van het ontbreken daarvan uitgegaan. Met de bevinding van bedrijfsarts O.J.G. Kronig in zijn ‘Spreekuurrapportage ZW’ van 9 december 2013 dat werknemer volledig arbeidsongeschikt is omdat de arbeidsdeskundige geen functies kan duiden, is ten onrechte op die adviezen voortgebouwd, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen. Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3713) dat de verantwoordelijkheid van een werkgever voor de re-integratie van een werknemer de verantwoordelijkheid omvat voor de kwaliteit van de diensten van door hem ingeschakelde deskundigen. Dat betekent dat het voor rekening van appellante is dat zij haar gedrag op de adviezen van Acture BV en
Solutions-vpr! heeft afgestemd.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft in het in 1.5 genoemde rapport van 20 januari 2015 nader uiteengezet dat werknemer met zijn medisch vastgestelde mogelijkheden begeleid zou kunnen worden naar passend werk. Terecht is appellante het verwijt gemaakt dat zij geen nader onderzoek naar voor werknemer passend werk – van welke aard en omvang dan ook – in gang heeft gezet. Daarbij geldt dat zelfs als aan de medische bevindingen over de beperkingen van werknemer terecht de arbeidskundige opvatting was ontleend dat voor werknemer “geen passende functies in regulier betaalde arbeid te duiden zijn”, appellante niet zonder meer elke re-integratie-activiteit achterwege had mogen laten. Zoals blijkt uit het in 4.2.5 genoemde beoordelingskader kan in individuele situaties van een werkgever ook in redelijkheid verwacht worden dat hij beziet of de werknemer met behulp van scholing, training dan wel met een start van werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis bij zijn terugkeer naar de arbeidsmarkt kan worden begeleid.
Uit 4.3 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op dit oordeel wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) J.R. Trox
SSa