Home

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3141, 16/5791 WIA

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3141, 16/5791 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 oktober 2018
Datum publicatie
16 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:3141
Zaaknummer
16/5791 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-uitkering ten onrechte beëindigd. In de door appellante ter onderbouwing van haar standpunt verstrekte medische gegevens zijn voldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat.

Uitspraak

16 5791 WIA

Datum uitspraak: 11 oktober 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juli 2016, 15/7372 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.A.L. Timmermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Timmermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is op 2 september 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden als caissière. Bij besluit van 14 september 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 30 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.

1.2.

In het kader van een door de voormalig werkgever van appellante aangevraagde herbeoordeling is appellante op 16 december 2014 gezien door een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2015. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2015 de WIA-uitkering met ingang van 3 juni 2015 beëindigd, omdat is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 0% is.

1.3.

Appellante heeft tegen het besluit van 2 april 2015 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij gemeld dat haar klachten, waaronder slaapproblemen, zijn verergerd sinds december 2014. Ter onderbouwing heeft zij onder meer een brief van een revalidatiearts van 9 juni 2015 overgelegd, waarin is te kennen gegeven dat de klachten van appellante worden beïnvloed door psychosociale stressoren. In een brief van 17 september 2015 is door deze revalidatiearts aan de huisarts meegedeeld dat een ingezet revalidatietraject wordt gestaakt. Geadviseerd is verdere psychologische behandeling te bespreken met de huisarts, waarbij gedacht kan worden aan generalistische basis Ggz intensief. Bij beslissing op bezwaar van

14 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van

2 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 oktober 2015 en een rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 oktober 2015 ten grondslag. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot stand gekomen na dossierstudie.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat geen aanleiding bestaat te oordelen dat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante niet juist hebben ingeschat. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder psychische klachten, gewrichtsontstekingen en vermoeidheid. Uit de door appellante verstrekte informatie, noch uit overige informatie in het dossier, kan worden afgeleid dat er op de datum in geding al relevante psychische problematiek speelde. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische klachten onvoldoende bij de beoordeling zijn betrokken. Zij is in 2009 uitgevallen met psychische klachten. Uit informatie van GGz Breburg van 2011 volgt dat appellante is gediagnosticeerd met een depressieve stoornis. Deze stoornis is altijd latent aanwezig. Bij stress en spanning nemen de klachten van appellante toe. Appellante is per 3 juni 2015 behandeld bij Libra revalidatie en audiologie en heeft in het kader daarvan sinds 3 juni 2015 gesprekken gevoerd met een psycholoog, die vond dat appellante gespecialiseerde behandeling nodig had. Appellante is daarom doorverwezen naar Silver Psychologie, waar in oktober 2015 de diagnose depressieve stoornis is gesteld. Psychiater T.M.J. Vreys heeft op 17 maart 2016 onderschreven dat appellante aan een depressieve stoornis lijdt. In een brief van 13 augustus 2018 heeft psychiater E. Rutten te kennen gegeven dat appellante sinds april 2015 bekend is met een chronische depressie en PTSS, geluxeerd door haar ex-partner. De verzekeringsarts heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan en in bezwaar is appellante niet gezien door een verzekeringsarts. Appellante heeft verder betoogd dat zij ook beperkt is voor buigen en hurken en dat zij preventief is aangewezen op een urenbeperking. De geselecteerde functies zijn niet passend om medische redenen, terwijl appellante voor de functie van telefoniste de juiste opleiding mist.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In de door appellante ter onderbouwing van haar standpunt verstrekte medische gegevens zijn voldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. In de door appellante overgelegde brief van 13 augustus 2018 van Rutten is gemeld dat sinds april 2015 sprake is van een chronische depressie en PTSS. Revalidatiearts E.J. Schouten en physician assistant W. Rijkers van Libra revalidatie en audiologie hebben in hun rapport van 17 september 2015 geadviseerd verdere psychologische behandeling te bespreken met de huisarts. Psycholoog R. Jonker en GZ-psycholoog

A. van Asseldonk van Silver psychologie hebben appellante vervolgens in oktober 2015 gezien. Uit het rapport van deze psychologen van 4 maart 2016 volgt dat zij in oktober de diagnose depressieve stoornis hebben gesteld. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 januari 2017 voor appellante in verband met een ernstige depressie een FML, geldend per 1 september 2015, opgesteld, op basis waarvan appellante per die datum volledig arbeidsongeschikt is beschouwd. In zijn rapport heeft deze verzekeringsarts aangenomen dat, gezien de door appellante aangeleverde berichten van de psycholoog en de psychiater en de bevindingen bij nader onderzoek, de psychische klachten op 1 september 2015 ook aan de orde waren, in psychische en energetische zin in verstrekkende mate. Er waren op 1 september 2015 beperkingen op psychisch belastende factoren en op sociaal belastende factoren, naast al bekende fysieke beperkingen. Vanwege de depressie, de slaapproblemen en de energetische klachten is aangenomen dat appellante destijds geen hele dagen kon werken. Ook is rekening gehouden met de behandeling die appellante toen onderging. Appellante is hierop per 1 september 2015 weer in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering.

4.2.

Appellante is voorafgaand aan het bestreden besluit voor het laatst op 16 december 2014 gezien door een verzekeringsarts (in opleiding) van het Uwv, terwijl een verzekeringsarts bezwaar en beroep in 2017, mede naar aanleiding van informatie van Rutten, per

1 september 2015 vergaande beperkingen heeft aangenomen vanwege de ernstige depressie, die volgens genoemde psychiater al sinds april 2015, naast PTSS, aanwezig is. Gelet op de geringe tijdspanne tussen 3 juni 2015 en 1 september 2015 en het geheel aan beschikbare gegevens moet het er daarom voor worden gehouden dat appellante op 3 juni 2015 onverkort volledig arbeidsongeschikt was.

4.3.

De conclusie van de rechtbank dat moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld wordt niet gevolgd. Het bestreden besluit mist een deugdelijke motivering en kan wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand blijven.

4.4.

Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal het besluit van 2 april 2015 worden herroepen en worden bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Daarmee vervalt de beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van 3 juni 2015.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 501,- in bezwaar, € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.505,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 oktober 2015;

- herroept het besluit van 2 april 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het

besluit van 14 oktober 2015;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.505,-;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht

van in totaal € 169,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018.

(getekend) D. Hardonk-Prins

(getekend) R.P.W. Jongbloed