Centrale Raad van Beroep, 18-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4308, 17/1914 PW-PV
Centrale Raad van Beroep, 18-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4308, 17/1914 PW-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 december 2018
- Datum publicatie
- 21 januari 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:4308
- Zaaknummer
- 17/1914 PW-PV
Inhoudsindicatie
Onvoldoende getracht geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Maatregel 100% één maand.
Uitspraak
17 1914 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2017, 16/4829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 18 december 2018
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: F. Demiroğlu
Ter zitting is appellant niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.503,-;- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het college heeft terecht een verlaging van de bijstand van 100% over de maand november 2015 opgelegd op de grond dat appellant onvoldoende heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Het college heeft te kennen gegeven dat in het bestreden besluit een onjuiste grondslag is genoemd. Dit had artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet moeten zijn. De Raad zal het gebrek in het bestreden besluit passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant hierdoor niet wordt benadeeld.
2. Appellant heeft geen controleerbare stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting om te solliciteren. Alleen een lijst met namen van bedrijven en contactpersonen is daarvoor niet toereikend. Uit die lijst blijkt niet wanneer hij contact heeft opgenomen met deze bedrijven en wat het resultaat van het gesprek was. Nog afgezien van de omstandigheid dat appellant niet alleen maar is gevraagd om zijn huurcontract over te leggen, gaat het in deze zaak niet om het voldoen aan de inlichtingenverplichting, maar om het aantonen dat appellant heeft voldaan aan de verplichting om te solliciteren. Appellant heeft ook later geen andere stukken meer ingediend om alsnog aan die verplichting te voldoen. Dat valt hem te verwijten.
3. Van dringende redenen om de maatregel nader af te stemmen is niet gebleken.
4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Vanwege het gebrek in het bestreden besluit bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en € 501,- in hoger beroep, in totaal € 1.503,- voor verleende rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
F. Demiroğlu M. Hillen
md