Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:565, 17/3480 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:565, 17/3480 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2018
Datum publicatie
1 maart 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:565
Zaaknummer
17/3480 ZVW

Inhoudsindicatie

CAK heeft het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. Bestuursrechtelijke premie waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van

28 maart 2017, 16/2859 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 28 februari 2018

PROCESVERLOOP

Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK ook verstaan Zorginstituut Nederland.

Namens appellant heeft mr. J. Hemelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.

CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hemelaar. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

CAK heeft bij besluit van 11 april 2016 aan appellant meegedeeld dat zijn zorgverzekeraar [NV] hem heeft aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat appellant daarom vanaf

1 mei 2016 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is. De bestuursrechtelijke premie zal door de gemeente Leeuwarden worden ingehouden op het inkomen van appellant.

1.2.

Bij besluit van 12 juli 2016 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2016 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het bezwaar van appellant gericht is tegen de aanmelding als wanbetaler en dat daartegen geen bezwaar openstaat. Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, overwogen dat tegen de verschuldigdheid of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de rechtsgang ten aanzien van de aanmelding van een wanbetaler wegens een betalingsachterstand van de premie via een civiele procedure tegen de verzekeraar te laten lopen. Hiermee is voorzien in toegang tot de rechter, zodat van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) geen sprake is.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat [NV] de (voor)procedure als bedoeld in de artikelen 18a tot en met 18c van de Zvw niet juist heeft gevolgd en dat CAK hiernaar, gelet op de bedoeling van de wetgever, de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb en de Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2016, onderzoek had moeten doen. De vierdemaandsmelding als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de Zvw, ontbreekt, zodat appellant niet de gelegenheid heeft gehad de in dat artikel beschreven (civielrechtelijke) procedure te volgen. Daarbij heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat [NV] hem ten onrechte als wanbetaler heeft aangemeld, omdat hij altijd bereid is geweest de premie aan [NV] contant of door inhouding op zijn uitkering te betalen en dit voor hem als deontoloog de enige mogelijkheden voor betaling zijn. Volgens appellant was er onder de door hem genoemde omstandigheden onvoldoende grondslag om gevolg te geven aan de melding door [NV] en had CAK niet mogen besluiten om appellant in een bestuursrechtelijk traject te betrekken. Tegen het besluit om dat wel te doen staat volgens appellant bestuursrechtelijke rechtsbescherming open, omdat een dergelijk besluit niet in artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak van de mogelijkheid van beroep is uitgezonderd. Voor zover op grond van laatstgenoemde bepalingen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming mogelijk is, is sprake van strijd met artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest. Doordat de (voor)procedure in deze zaak niet juist is gevolgd, is de door de wetgever beoogde civielrechtelijke rechtsbescherming omzeild en is geen sprake geweest van een effectief rechtsmiddel.

3.2.

CAK heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Uit artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak volgt dat tegen een besluit over de verschuldigdheid van bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan geen beroep kan worden ingesteld. Gelet op artikel 7:1 van de Awb, kan tegen een dergelijk besluit dan ook geen bezwaar worden gemaakt.

4.2.

Wat appellant naar voren heeft gebracht komt erop neer dat CAK niet op grond van de door [NV] gedane melding kon besluiten dat bestuursrechtelijke premie verschuldigd was. Gelet op overweging 4.1 staat hiertegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. De beroepsgrond van appellant die, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, inhoudt dat de onder overweging 4.1 genoemde bepalingen enkel bezwaar en beroep tegen de in concreto en in het individuele geval verschuldigde bestuursrechtelijke premie uitsluiten en dat tegen het algemene besluit waarbij al dan niet een verplichting wordt opgelegd om bestuursrechtelijke premie te betalen wel bezwaar en beroep openstaat is onnavolgbaar en leidt niet tot een ander oordeel.

4.3.

Evenals de rechtbank kan de Raad appellant niet volgen in zijn standpunt dat op deze wijze geen effectieve rechtsbescherming mogelijk is en sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM of artikel 47 van het Handvest. De keuze van de wetgever om de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie en de hoogte daarvan uit te zonderen van beroep bij de bestuursrechter maakt niet dat appellant geen toegang tot de rechter heeft. Het staat appellant immers vrij zich met een vordering tegen de zorgverzekeraar of het CAK tot de civiele rechter te wenden. Wat appellant heeft aangevoerd staat aan die mogelijkheid niet in de weg.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat CAK het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) J.R. Trox