Home

Centrale Raad van Beroep, 26-03-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:805, 16/3205 PW

Centrale Raad van Beroep, 26-03-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:805, 16/3205 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 maart 2018
Datum publicatie
26 maart 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:805
Zaaknummer
16/3205 PW

Inhoudsindicatie

Het TC Kimlik-nummer als zodanig is geen gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op AIO-aanvulling als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW. Het niet verstrekken van het TC Kimliknummer levert geen schending van de inlichtingenverplichting op. Het TC Kimliknummer kan wel een rol spelen bij de verificatie van de door appellante verstrekte informatie over inkomen en vermogen in Turkije. De gevraagde medewerking van appellante, om haar TC Kimliknummer te overleggen in verband met nader uit te voeren onderzoek bij instanties in Turkije, ligt dus in het verlengde van de op haar rustende inlichtingenverplichting en kan daarmee onderdeel zijn van de op appellante rustende medewerkingsverplichting op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW. Schending van de inlichtingenverplichting is ten onrechte ten grondslag gelegd. Geen grondslag voor intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de PW.

Uitspraak

16 3205 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 april 2016, 15/3181 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 26 maart 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend en, mede op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Als tolk is verschenen E. Battaloglu. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.

Het onderzoek is heropend na de zitting. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek is hervat ter zitting van 5 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal, die daartoe was opgeroepen. Als tolk is verschenen E. Battaloglu. De Svb heeft zich, daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens, mr. P. Stahl en mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontving bijstand, laatstelijk van de Svb op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

De echtgenoot van appellante is [in] 2009 overleden. Omdat de echtgenoot van appellante bij zijn aanvraag om AOW had vermeld dat hij niet in Turkije had gewerkt, ondanks dat hij pas naar Nederland is gekomen toen hij 33 jaar was, en dit destijds bij de aanvraag niet is onderzocht, heeft de Svb een onderzoek ingesteld. Om na te kunnen gaan bij het verbindingsorgaan in Turkije (SSK/SGK) of de echtgenoot van appellante in Turkije pensioen heeft opgebouwd, heeft de Svb bij twee afzonderlijke brieven van 9 mei 2014 appellante een formulier toegestuurd waarin wordt verzocht te vermelden of appellante en haar overleden echtgenoot na hun 15e verjaardag buiten Nederland hebben gewerkt, of zij buiten Nederland pensioenrechten hebben opgebouwd en of zij pensioen ontvingen uit het buitenland. Tevens is verzocht het 11-cijferige TC Kimliknummer - Turks

identiteitsnummer - van appellante te vermelden. In verband met een vakantie van appellante is bij brief van 19 juni 2014 aan appellante een termijn tot 1 oktober 2014 gegeven om de gevraagde informatie te verstrekken. Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft de Svb appellante meegedeeld dat zij voorlopig geen recht meer heeft op de AIO-aanvulling en dat dit betekent dat de AIO-aanvulling voorlopig niet meer aan haar wordt uitbetaald. Hierbij heeft de Svb appellante in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie alsnog vóór 6 november 2014 door te geven.

1.3.

Bij besluit van 13 november 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 9 oktober 2014 ingetrokken op de grond dat appellante niet binnen de in de brief van 9 oktober 2014 gegeven hersteltermijn heeft gereageerd.

1.4.

Appellante heeft het formulier over pensioenopbouw op 30 november 2015 alsnog aan de Svb verstrekt. Zij heeft op het formulier vermeld dat zij noch haar echtgenoot pensioenrechten in het buitenland hebben opgebouwd en dat zij geen pensioen uit het buitenland ontvingen. Tevens heeft zij vermeld dat zij om redenen van privacy en om medische redenen haar TC Kimliknummer niet geeft en dat zij toestemming geeft om onderzoek te doen bij de SSK/SGK.

1.5.

Bij besluit van 14 april 2015 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het tegen het besluit van 13 november 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zonder de gevraagde informatie het recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen. In bestreden besluit 1 is onder meer het volgende opgenomen:

“Het formulier werd niet door u teruggestuurd. Bij de Sociale Verzekeringsbank is hierdoor het gegronde vermoeden ontstaan dat u geen recht meer heeft op een AIO-aanvulling, dan wel recht heeft op een lagere AIO-aanvulling. De betaling van uw AIO-aanvulling is daarom op 9 oktober 2014 geblokkeerd met ingang van 9 oktober 2014. [...] Verder is van belang dat volgens de CRvB het is toegestaan om de uitbetaling van de AIO-aanvulling te blokkeren en vervolgens te beëindigen indien de Sociale Verzekeringsbank op goede gronden van oordeel is, althans het gegronde vermoeden heeft, dat:

- Het recht op AIO-aanvulling niet (meer) bestaat; of

- er recht op een lagere AIO-aanvulling bestaat; of

- de inlichtingenverplichting van artikel 17 lid 1 WWB niet is nagekomen.”

1.6.

Naar aanleiding van de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank op 26 november 2015 heeft de Svb bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit 2), met als onderwerp “herziene beslissing op bezwaar”, opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit van 13 november 2014. De Svb heeft daarbij dit bezwaar wederom ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt ten grondslag dat appellante met het op 30 november 2015 ingezonden formulier niet volledig heeft voldaan aan het verzoek om informatie. Appellante heeft haar TC Kimliknummer niet verstrekt en de Svb kan zonder TC Kimliknummer geen efficiënt en betrouwbaar onderzoek instellen bij de SSK/SGK.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1

niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand blijven, onder veroordeling van de Svb tot betaling van de proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat nu appellante inmiddels wel het formulier heeft ingevuld en teruggestuurd en de Svb het formulier in bestreden besluit 2 heeft meegewogen, de intrekking vanwege het niet overleggen van het formulier geen stand kan houden. Door het TC Kimliknummer niet te verstrekken heeft appellante niet voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting, waardoor haar recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen. De Svb heeft op goede gronden de AIO-aanvulling met ingang van 9 oktober 2014 ingetrokken.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand heeft gelaten op de grond dat appellante niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting, waardoor haar recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante, door haar TC Kimliknummer niet te verstrekken, niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting, waardoor haar recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen. De rechtbank heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. De Svb heeft geen hoger beroep noch incidenteel hoger beroep ingesteld, zodat de Raad deze bepaling als uitgangspunt voor de beoordeling dient te nemen.

4.2.1.

Artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de PW bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het tweede lid bepaalt dat de belanghebbende het bijstandverlenend orgaan desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.

4.2.2.

Artikel 54, eerste lid, van de PW bepaalt dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten.

4.2.3.

Ingevolge artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. In de tweede volzin van dit artikellid is bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

4.2.4.

Het vierde lid van artikel 54 van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

4.3.

De Svb heeft zich ter zitting van de Raad op het standpunt gesteld dat het TC Kimliknummer op zichzelf niet een feit of omstandigheid is als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW. De Raad onderschrijft het standpunt van de Svb dat het TC Kimliknummer als zodanig geen gegeven is dat van invloed kan zijn op het recht op

AIO-aanvulling. Dit betekent dat appellante niet op grond van deze bepaling gehouden was het TC Kimliknummer aan de Svb te verstrekken. Het TC Kimliknummer kan wel een rol spelen bij de verificatie van de door appellante verstrekte informatie over inkomen en vermogen in Turkije. De gevraagde medewerking van appellante, om haar TC Kimliknummer te overleggen in verband met nader uit te voeren onderzoek bij instanties in Turkije, ligt dus in het verlengde van de op haar rustende inlichtingenverplichting en kan daarmee onderdeel zijn van de op appellante rustende medewerkingsverplichting op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW. Zie de uitspraken van heden, onder meer in de zaak 17/1058 PW, ten aanzien van de zogenoemde CIN-nummers. Schending van de medewerkingsverplichting is echter niet aan de besluitvorming, noch aan het in stand laten van de rechtsgevolgen ten grondslag gelegd, zodat dit geen verdere beoordeling behoeft.

4.4.

Dit betekent, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat appellante niet de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door haar TC Kimliknummer niet te verstrekken. Hieruit vloeit voort dat artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW geen grondslag biedt voor de intrekking van de AIO-aanvulling van appellante per 9 oktober 2014 en dus ook niet voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2.

4.5.

Voor intrekking op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW is weliswaar niet vereist dat sprake is van schending van die inlichtingenverplichting, maar die bepaling biedt ook geen grondslag voor de intrekking van de AIO-aanvulling van appellante per die datum. Voor intrekking op die grond zal in ieder geval sprake moeten zijn van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende AIO-verlening. Met de thans beschikbare gegevens, waaronder de weigering van appellante om haar TC Kimliknummer te verstrekken, heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag

AIO-aanvulling is verleend.

4.6.

De rechtbank heeft wat onder 4.4 en 4.5 is overwogen, niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Vervolgens moet worden bezien welk gevolg hieraan moet worden verbonden. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Het vierde lid van artikel 54 van de PW biedt evenmin een grondslag voor intrekking van de bijstand. De Svb heeft immers geen besluit genomen tot opschorting van het recht op AIO-aanvulling met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW, maar, zoals blijkt uit bestreden besluit 1, een besluit tot blokkering van de uitbetaling van de

AIO-aanvulling per 9 oktober 2014. Dit betekent dat het besluit van 13 november 2014, evenals bestreden besluit 2, berust op een onhoudbaar gebleken grondslag. Aangezien niet aannemelijk is dat het aan dit besluit klevende gebrek nog kan worden hersteld, zal de Raad zelf in de zaak voorzien door het besluit van 13 november 2014 te herroepen.

5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in bezwaar en € 1.002,- in hoger beroep, in totaal € 2.004,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

- herroept het besluit van 13 november 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 17 december 2015;

- veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.004,-;

- bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) J. Tuit

IJ