Home

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:108, 15/2939 WIA

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:108, 15/2939 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 januari 2019
Datum publicatie
17 januari 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:108
Zaaknummer
15/2939 WIA

Inhoudsindicatie

Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Gelet op het deskundigenrapport is er aanleiding zelf in de zaak te voorzien door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 20 december 2013 te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van 15 januari 2014 100% arbeidsongeschikt is, omdat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid heeft.

Uitspraak

15 2939 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

24 maart 2015, 14/4899 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 10 januari 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft de beroepsgronden aangevuld en een rapport van verzekerings- en bedrijfsarts J.P. Voogd van 27 september 2016 ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Voor appellant is verschenen mr. Kaya. Het Uwv is niet verschenen.

Het onderzoek is heropend. De Raad heeft verzekeringsarts, S. Knepper, als deskundige benoemd.

De deskundige heeft op 30 november 2017 een rapport uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 13 december 2018. Voor appellant is verschenen mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.

Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2013 appellant met ingang van 15 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 72,17%.

1.2.

Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu dat is gebaseerd op dossieronderzoek, eigen (psychisch) onderzoek en informatie van de behandelend sector. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, noch in de overige beschikbare gegevens vindt de rechtbank aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts de arbeidsbeperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2013 niet juist heeft vastgesteld. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat, nu er een urenbeperking is aangenomen, er geen reden is uit te gaan van veelvuldig verzuim in verband met de bij appellant aanwezige clusterhoofdpijn. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv gelet op de arbeidskundige toelichting op de signaleringen voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Omdat het bestreden besluit eerst in beroep voldoende is gemotiveerd, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand gelaten. Tevens zijn beslissingen gegeven over

proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en aangevoerd dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant gewezen op het rapport van Voogd.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 15 januari 2014.

4.2.

De deskundige heeft in het uitgebrachte rapport geconcludeerd dat appellant voldoet aan de criteria voor “wisselende mogelijkheden” als bedoeld in situatie III van de “Standaard geen duurzaam benutbare mogelijkheden” uit 1996 (Standaard), welke standaard voor verzekeringsartsen richtlijnen geeft voor de beoordeling of een verzekerde geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. In dit verband heeft de deskundige gewezen op de ernstige situatie van appellant in 2012, toen onder meer sprake was van suïcidaliteit in relatie met de clusterhoofdpijn. Omdat appellant ongeveer drie- tot viermaal per jaar minstens drie weken praktisch uitgeschakeld is wegens clusterhoofdpijn, heeft de deskundige geconcludeerd dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Deze op de Standaard gebaseerde conclusie van de deskundige is inzichtelijk en consistent.

4.3.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle relevante gegevens in aanmerking genomen en is gemotiveerd tot zijn oordeel gekomen.

4.4.

De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het deskundigenrapport bevat een beredeneerde berekening over uit de aandoening van appellant voortvloeiend ziekteverzuim dat volgens die arts niet als excessief kan worden beschouwd. Dat kan niet als een gemotiveerde weerlegging van het door de deskundige gegeven oordeel worden gezien over de afwezigheid van benutbare mogelijkheden in de zin van de Standaard. Uit de rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB2600), blijkt bovendien dat bij de vraag of sprake is van excessief ziekteverzuim naast omvang en frequentie van dat verzuim mede betekenis toekomt aan andere factoren zoals voorspelbaarheid, persoonsgebonden aspecten, vervangingsmogelijkheden en aard van de functies, welke aspecten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kenbaar in de beoordeling zijn betrokken.

4.5.

Uit de overwegingen 4.2. tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Gelet op het deskundigenrapport is er aanleiding zelf in de zaak te voorzien door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 20 december 2013 te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van 15 januari 2014 100% arbeidsongeschikt is, omdat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid heeft.

5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.536,- wegens verleende professionele rechtsbijstand (3 punten) en de kosten van het rapport van verzekeringsarts Voogd van 27 september 2016 volgens een uurtarief van € 121,95. Gelet op de bestede tijd van twee uren bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten € 243,90 excl. BTW, dus € 295,11 incl. BTW, in totaal € 1.831,11.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtsgevolgen van het

vernietigde besluit in stand zijn gelaten;

- herroept het besluit van 20 december 2013;

- bepaalt de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 januari 2014 op 100%;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 juni 2014;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal

€ 1.831,11;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van

in totaal € 123,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2019.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) J.R. Trox

rh