Centrale Raad van Beroep, 27-03-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1096, 16/4752 WIA
Centrale Raad van Beroep, 27-03-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1096, 16/4752 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 maart 2019
- Datum publicatie
- 3 april 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:1096
- Zaaknummer
- 16/4752 WIA
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft zich kunnen beperken tot het nemen van beslissingen over de mate van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, resulterend in het besluit tot het ongewijzigd voortzetten van de WGA-uitkering van werkneemster per 3 juli 2014. Voor het nemen van een beslissing over het ondergaan van een medische behandeling of het opleggen van een maatregel wegens het niet naleven van een opdracht een medische behandeling te ondergaan, was in het kader van de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen aanleiding.
Uitspraak
Datum uitspraak: 27 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2016, 15/1576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [X.] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Voor appellante is mr. drs. E.C. Spiering verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
OVERWEGINGEN
[naam werkneemster] (werkneemster) is bij appellante werkzaam geweest als schoonmaakster voor 12,5 uur per week en is op 8 juli 2008 uitgevallen. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2010 vastgesteld dat voor werkneemster met ingang van 26 juli 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 26 september 2013 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering.
Bij brief van 10 januari 2014 heeft appellante een verzoek om een herbeoordeling gedaan. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een arts van het Uwv werkneemster onderzocht en heeft in verband met schouderklachten en psychische klachten beperkingen aangenomen voor de arbeidsmogelijkheden van werkneemster. De arts heeft daarbij opgemerkt dat er nog therapeutische mogelijkheden zijn op grond waarvan verbetering niet is uitgesloten. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft met deze FML onvoldoende functies kunnen selecteren en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit van 3 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet is gewijzigd.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juli 2014.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 januari 2015 overwogen dat zowel voor schouderklachten als de psychische klachten behandelmogelijkheden bestaan, die de verwachting wettigen dat herstel van de belastbaarheid binnen het eerste jaar dan wel het tweede jaar niet gering is. De schouderklachten zijn somatisch onvoldoende verklaard en bij behandeling bij de GGZ is ook herstel van de psychische belastbaarheid aannemelijk. Werkneemster wenst nu geen behandeling vanwege het stigmatiserende karakter. Dit is echter geen verzekeringsgeneeskundige reden om te concluderen tot duurzaamheid. Bij beslissing op bezwaar van 3 maart 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat werkneemster geen adequate medische behandeling volgt. Het Uwv heeft verzuimd om te toetsen aan de artikelen 27, 28 en 29 van de Wet WIA waarin belangrijke plichten van de verzekerde zijn opgenomen. De uitkering blijft hierdoor doorlopen en appellante heeft hiervan nadeel omdat zij wordt doorbelast via de gedifferentieerde WGA-premie. Appellante is van mening dat de toetsing aan deze artikelen onderdeel moet zijn van het primaire proces waarbij het voortduren van de uitkering wordt beoordeeld. Zonder toetsing aan de verplichting van de verzekerde in de WIA om adequate medische behandeling te volgen, blijft er twijfel over de rechtmatigheid van de uitkering. Het Uwv dient daarom bij de (her)beoordeling van het uitkeringsrecht ambtshalve te bezien of er aanleiding is een maatregel op te leggen als aan die verplichting niet is voldaan. Een verzoek daartoe van een (ex-) werkgever is daarvoor niet vereist. Gelet op het belang van handhaving mag een beslissing over het opleggen van een maatregel niet ontbreken in een besluit over de (her)beoordeling van het uitkeringsrecht.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In hoger beroep is niet meer in geschil de vaststelling van het Uwv dat werkneemster per 3 juli 2014 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Het geschil betreft uitsluitend de vraag of de besluitvorming van het Uwv over het voortzetten van het recht op uitkering van werkneemster niet alleen een beoordeling diende in te houden van de mate van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, maar tevens een ambtshalve beoordeling of aan werkneemster wegens het niet volgen van een adequate medische behandeling een maatregel had moeten worden opgelegd. Vast staat dat werkneemster destijds geen medische behandeling volgde.
Paragraaf 6.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over het ontstaan, eindigen en herleven van het recht op een IVA-uitkering (artikelen 47 tot en met 50). Paragraaf 7.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over het ontstaan, eindigen en herleven van het recht op een WGA-uitkering (artikelen 54 tot en met 58).
Paragraaf 4.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over de verplichtingen van de verzekerde (artikelen 27 tot en met 32).
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. In artikel 29, tweede lid, onder a, van de Wet WIA is bepaald dat, ter naleving van de plicht bedoeld in het eerste lid, de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering in elk geval verplicht is zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het Uwv of de eigenrisicodrager of het reïntegratiebedrijf in opdracht van het Uwv of de eigenrisicodrager, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren.
De Memorie van Toelichting bij artikel 29, tweede lid, onder a, van de Wet WIA luidt als volgt (TK 2004-2005, 30034, nr. 3, blz. 164):
“Het Uwv of de eigenrisicodrager, maar ook een door het Uwv of door de eigenrisicodrager ingeschakeld reïntegratiebedrijf, kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die recht heeft op een WGA-uitkering opdragen om een medische behandeling te ondergaan. Een aanwijzing kan bijvoorbeeld inhouden dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte zich onderwerpt aan een door de verzekeringsarts of een behandelend arts noodzakelijk geachte behandeling van medische aard, die redelijkerwijs van verzekerde mag worden gevraagd. (…).”
Hoofdstuk 10 van de Wet WIA bevat bepalingen over de handhaving (artikelen 88 tot en met 97a).
Op grond van artikel 88, eerste lid, van de Wet WIA weigert het Uwv een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien, voor zover hier van belang, de verzekerde verplichtingen bedoeld in artikel 29 niet of niet behoorlijk is nagekomen. Op grond van artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA wordt een maatregel als bedoeld in artikel 88 afgestemd op de ernst en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. In het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten zijn nadere regels gesteld over de hoogte en duur van onder meer de op grond van artikel 88 van de Wet WIA op te leggen maatregelen.
De Memorie van Toelichting bij de Wet WIA vermeldt onder paragraaf 6.6.1, Sanctiebeleid Uwv, onder meer het volgende (TK 2004-2005, 30034, nr. 3, p. 55):
“Het Uwv is bevoegd om sancties (maatregelen en bestuurlijke boeten) op te leggen. Dit kunnen sancties zijn in verband met het niet of in onvoldoende mate (bijvoorbeeld het niet tijdig) naleven van verplichtingen in het kader van de het recht en de hoogte van de uitkering. (…). Daarnaast kan het gaan om sancties die worden opgelegd op het moment dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet of in onvoldoende mate meewerkt aan zijn re-integratie. Tegen de beslissing tot sanctieoplegging kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte uiteraard bezwaar maken en daarna eventueel beroep instellen.”
Uit het vorenstaande blijkt dat de Wet WIA voorziet in aparte besluitvorming over enerzijds het ontstaan, voortduren, eindigen en herleven van het recht op uitkering alsmede of sprake is van duurzaamheid en anderzijds over de verplichtingen van de verzekerde en het opleggen van sancties bij overtreding van die verplichtingen. De besluitvorming over het recht op uitkering staat los van en gaat vooraf aan besluitvorming over de verplichtingen van de verzekerde en het opleggen van sancties. De aard van deze besluitvorming verschilt aanzienlijk wat betreft de toepasselijke criteria, de te maken afwegingen en de procedurele regels. De besluitvorming resulteert in verschillende besluiten waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
Anders dan appellante betoogt is er in de Wet WIA noch anderszins een verplichting voor het Uwv om bij een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde tevens te beoordelen of er aanleiding is de verzekerde een maatregel op te leggen wegens het niet naleven van diens verplichtingen op grond van de Wet WIA als daartoe geen verzoek is gedaan.
Gelet hierop heeft het Uwv zich kunnen beperken tot het nemen van beslissingen over de mate van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, resulterend in het besluit tot het ongewijzigd voortzetten van de WGA-uitkering van werkneemster per 3 juli 2014. Voor het nemen van een beslissing over het ondergaan van een medische behandeling of het opleggen van een maatregel wegens het niet naleven van een opdracht een medische behandeling te ondergaan, was in het kader van de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen aanleiding.
Uit 4.2.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E. Dijt en M.F.J.M. de Werd als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.L. Alves