Centrale Raad van Beroep, 16-04-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1317, 17/3848 PW
Centrale Raad van Beroep, 16-04-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1317, 17/3848 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 april 2019
- Datum publicatie
- 24 april 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:1317
- Zaaknummer
- 17/3848 PW
Inhoudsindicatie
Intrekken en terugvorderen bijstand. Niet gemelde verkoop van puppy's.
Uitspraak
Datum uitspraak:16 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 mei 2017, 16/7079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Roozemond. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Onwijn.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving van 5 april 2012 tot 20 november 2012 en vanaf 30 november 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een fraudesignaal dat appellant mogelijk inkomsten zou hebben uit hondenhandel en daarnaast beschikt over een quad, een motor en opvallende ogenschijnlijk waardevolle sieraden heeft een handhaver sociale zekerheid van de gemeente Tilburg (handhaver) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand.
In dat kader heeft de handhaver Suwinet geraadpleegd, internetonderzoek gedaan en appellant verzocht om uiterlijk 3 juli 2014 over te leggen de bankafschriften van al zijn rekeningen vanaf 30 november 2012, alle aan- en verkoopbewijzen van de motorvoertuigen die hij sinds 30 november 2012 op zijn naam geregistreerd heeft staan en een deugdelijke administratie van alle geboren en verkochte pups sinds 30 november 2012. Appellant heeft de bankafschriften overgelegd en meegedeeld dat hij geen nest puppy’s heeft gehad. Uit de bankafschriften blijkt dat de moeder van appellant tussen 30 november 2012 en 30 juni 2014 in totaal een bedrag van € 8.309,- naar zijn bankrekening heeft overgemaakt.
Bij besluit van 14 juli 2014 heeft het college het recht op bijstand met ingang van die datum opgeschort en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 24 juli 2014. Per brief van 15 juli 2014 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk 24 juli 2014 over te leggen alle aan- en verkoopbewijzen van de motorvoertuigen die hij sinds 30 november 2012 tot heden op zijn naam geregistreerd heeft staan en een deugdelijke administratie van de handel in honden sinds 30 november 2012 tot heden.
Tijdens het gesprek heeft appellant verklaard dat de quad van zijn moeder is. Zijn moeder heeft € 3.200,- op zijn rekening gestort waarmee hij de quad heeft betaald. De BMW heeft zijn moeder op 8 november 2014 aangeschaft. Appellant betaalt daarvoor de wegenbelasting en verzekering. Over de honden heeft appellant verklaard dat hij alleen activiteiten voor het hondenfokken op Facebook zet. Hij verkoopt de pups voor € 2.000,- tot € 2.500,- per stuk. Er was een aangekondigd nest dat niet is geboren. Over het op 26 september 2012 op Facebook geplaatste nestje, met een foto van de moeder met tien pups, wilde appellant niets zeggen.
Nadat appellant nog en aantal keer per brief is verzocht de gevraagde gegevens over te leggen, waarop hij schriftelijk heeft gereageerd, is op 21 januari 2014 opnieuw een gesprek met hem gevoerd. Appellant heeft verklaard dat hij wel eens adverteert met nesten honden en dat het laatste nest is mislukt. De pups uit het nest dat hij had tijdens zijn vorige uitkering zijn allemaal dood gegaan of hij heeft ze weggegeven. Appellant weet niet meer hoeveel dat er waren. Appellant wilde een startkapitaal via zijn casemanager om zijn kennel door te starten. Verder heeft appellant verklaard dat de caravans die op zijn naam staan van een vriend waren en dat de quad, Chevrolet en Citroën van zijn moeder waren. Zijn moeder heeft geld overgemaakt waarmee appellant de quad heeft betaald. Appellant heeft ook verklaard dat zijn moeder veel geld aan hem overmaakte, omdat hij in de schulden zat en dat hij dat wil terugbetalen aan zijn moeder. Soms verkoopt appellant ook iets voor iemand anders, bijvoorbeeld de auto van zijn moeder. Hij heeft alle pups die niet zijn doodgegaan weggegeven en hij weet niet meer hoeveel dat er waren.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 februari 2015.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
6 maart 2015 de bijstand van appellant met ingang van 30 november 2012 in te trekken. Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het college de over de periode van 30 november 2012 tot en met 31 januari 2015 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 33.154,68 van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 11 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 6 maart 2015 en 12 maart 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de handel in honden, het bezit van motorvoertuigen en de stortingen van zijn moeder, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld waardoor hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De te beoordelen periode loopt van 30 november 2012 tot en met 6 maart 2015.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Verkoop van honden
Appellant voert aan dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij wist niet dat hij moest melden dat zijn hond drachtig was, hij is geen fokker, dit staat zijn huurcontract ook niet toe en hij kan geen overzicht overleggen, omdat er geen inkomsten zijn verworven uit handel in puppy’s. Er zijn puppy’s overleden en hij heeft puppy’s weggegeven.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant op 26 september 2012, dus vlak voor de te beoordelen periode, op Facebook heeft aangekondigd dat er een nest pitbull pups is geboren. Over deze advertentie heeft appellant verklaard dat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij een nestje had en daarbij een foto heeft geplaatst van de moeder met tien pups. Uit informatie op Marktplaats blijkt dat appellant op 27 april 2013 een pitbull te koop heeft aangeboden voor € 1.250,-. Op 12 april 2014 heeft hij een hond als dekreu aangeboden en een nestje ‘Monsters’ (honden) aangeboden, als kruising van D-ice en Xena. Hiermee heeft het college aannemelijk gemaakt dat appellant in de te beoordelen periode heeft gehandeld in honden. Dat er puppy’s zijn overleden en dat hij de overige puppy’s heeft weggegeven, heeft appellant niet met stukken onderbouwd en is in het licht van de door hem geplaatste advertenties niet aannemelijk. Appellant heeft van de verkoop van de honden geen melding gemaakt bij het college. De beroepsgrond dat appellant hiervan wel melding heeft gemaakt slaagt niet. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij bij het college heeft doorgegeven dat hij van plan was om honden te gaan fokken. Van de daadwerkelijke verkoop heeft appellant dus geen melding gemaakt. Door bij het college geen melding te maken van de verkoop van de honden heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Appellant is daarin niet geslaagd. Appellant heeft van de verkoopactiviteiten van de honden geen administratie overgelegd. Anders dan appellant aanvoert, kan er geen schatting worden gemaakt van de inkomsten uit de verkoop van de honden. Hiervoor is van belang dat appellant geen verifieerbare informatie heeft verstrekt over het aantal verkochte honden en wanneer deze zijn verkocht, zodat niet schattenderwijs kan worden vastgesteld wat de opbrengst is geweest in de te beoordelen periode.
Bijschrijvingen op bankrekening en voertuigen 4.5. Nu het recht op bijstand over de gehele periode al niet kan worden vastgesteld door de verkoop van honden behoeven de beroepsgronden die zien op de bijschrijvingen op zijn bankrekening en op de voertuigen geen bespreking meer.
Conclusie
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2019.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) E. Stumpel
md