Home

Centrale Raad van Beroep, 05-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1920, 17/2665 WIA

Centrale Raad van Beroep, 05-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1920, 17/2665 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 juni 2019
Datum publicatie
21 juni 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1920
Zaaknummer
17/2665 WIA

Inhoudsindicatie

Terecht geweigerd om appellante WIA-uitkering toe te kennen. Wajong-uitkering terecht beëindigd. De enkele omstandigheid dat een zelfstandig medisch onderzoek door een verzekeringsarts achterwege is gebleven, kan niet leiden tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. Geen reden om tot onzorgvuldigheid te concluderen, nu de verzekeringsarts uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen recht doen aan de belastbaarheid van appellante. Geen aanleiding om aan de conclusie van de verzekeringsarts te twijfelen. Voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.

Uitspraak

17 2665 WIA

Datum uitspraak: 5 juni 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

21 februari 2017, 16/4276 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W.H.M. Koers, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Koers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante, geboren op [in] 1989, heeft laatstelijk gewerkt als verkoopmedewerker. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich met ingang van 7 november 2013 in verband met psychische klachten ziek gemeld. Appellante heeft daarnaast klachten door juveniele idiopathische reumatoïde artritis. Zij heeft op 11 november 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 18 maart 2014 een Wajong-uitkering toegekend. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die in het kader van de hieraan ten grondslag liggende beoordeling is opgesteld, is onder meer een begeleidingsbehoefte en een arbeidsduurbeperking van ongeveer vier uur per dag/twintig uur per week aangenomen.

1.2.

Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) onderzocht op het spreekuur en in een rapport van 24 september 2014 vermeld dat de dan geldende FML vergelijkbaar is met de FML die voor de Wajong-beoordeling is opgesteld. De Ziektewet-uitkering is voortgezet omdat geen functies geselecteerd konden worden.

1.3.

Op 7 augustus 2015 heeft appellante een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante is onderzocht op een spreekuur door dezelfde verzekeringsarts als ten tijde van de EZWb-beoordeling. Deze arts heeft in een rapport van 5 oktober 2015 vermeld dat het in vergelijking met een jaar eerder beter met appellante gaat. De behandeling door de psycholoog is gestopt en de psychische en lichamelijke klachten zijn behoorlijk verminderd. De verzekeringsarts heeft daarom in de FML minder beperkingen opgenomen dan bij de eerdere beoordeling. Appellante wordt in staat geacht om gemiddeld ongeveer acht uur per dag, veertig uur per week te werken, waarbij zij niet in staat wordt geacht tot wisseldiensten.

1.4.

Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van 19 oktober 2015 vermeld dat appellante niet geschikt is voor de maatgevende arbeid en aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft het Uwv geweigerd om appellante vanaf 4 november 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.

1.5.

In het kader van de herbeoordeling van het recht op de Wajong-uitkering heeft een arbeidsdeskundige in een rapport van 5 november 2015 aan de hand van wat appellante kan verdienen met geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat zij geen verlies van verdiencapaciteit meer heeft en in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 5 november 2015 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 6 januari 2016 beëindigd.

1.6.

Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 21 oktober 2015 en 5 november 2015 in een op basis van dossierstudie opgesteld rapport van 1 mei 2016 vermeld geen aanleiding te zien het onderzoek door de primaire verzekeringsarts onzorgvuldig te achten. Appellante wordt adequaat behandeld voor haar reumatische aandoening waardoor het beeld nu rustig is. Op basis van het onderzoek door de verzekeringsarts en de informatie van de behandelaars heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het reëel geacht dat er vooruitgang is ten opzichte van de vorige beoordeling. Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen die appellante heeft, is veertig uur per week werken mogelijk. De eerder aangenomen beperkingen zijn terecht vervallen, omdat tijdens het onderzoek door de primaire arts geen duidelijk psychisch ziektebeeld aanwezig was en er geen reden meer was voor een verhoogde begeleidingsbehoefte. In een nader rapport van 17 mei 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangevuld dat de in bezwaar ingebrachte informatie van de reumatoloog van 26 april 2016 geen aanleiding geeft tot wijzigingen.

1.7.

Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 10 juni 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 21 oktober 2015 en 5 november 2015 ongegrond verklaard.

2.1.

Hangende beroep heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twee rapporten van

5 september 2016 de signaleringen bij verschillende beoordelingspunten in de resultaat functiebeoordelingen alsnog gemotiveerd. Daarbij heeft deze arbeidsdeskundige een van de passend geachte functies laten vervallen omdat in die functie wisseldiensten voorkomen. Dit heeft niet geleid tot een verandering in de arbeidsongeschiktheid van appellante op

4 november 2015 of 6 januari 2016.

2.2.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen informatie van de praktijkondersteuner van de huisarts in te brengen. De rechtbank heeft in de schorsingsbeslissing vermeld dat het Uwv na ontvangst van deze informatie in de gelegenheid wordt gesteld om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop te laten reageren en dat zij het daarbij wenselijk acht dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante alsnog uitnodigt voor een gesprek.

2.3.

Appellante heeft een brief van haar huisarts van 23 december 2016 ingebracht waarin informatie over de begeleiding door de praktijkondersteuner is gegeven en waarin de huisarts te kennen heeft gegeven dat appellante op of omstreeks 5 oktober 2015 niet in staat wordt geacht tot het verrichten van arbeid. In reactie op deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 10 januari 2017 onder meer gesteld dat appellante een jaar na de data in geding naar de psychiater is verwezen terwijl de huisarts in zijn brief van

23 december 2016 heeft verklaard dat de klachten van appellante dat afgelopen jaar substantieel zijn toegenomen. Daarbij heeft de huisarts geen onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat appellante arbeidsongeschikt is voor (fysieke) arbeid. De ingebrachte informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven tot het aannemen van een ander standpunt wat betreft de data in geding.

2.4.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat naar vaste rechtspraak van de Raad de enkele omstandigheid dat een spreekuur in de bezwaarfase achterwege is gebleven, het medisch onderzoek niet onzorgvuldig maakt. De primaire verzekeringsarts heeft appellante wel gezien en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector en de gegevens uit de hoorzitting betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De in beroep ingebrachte informatie van de huisarts over de psychische klachten van appellante heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Het bestreden besluit is vernietigd omdat de arbeidskundige grondslag van het besluit eerst in beroep deugdelijk is gemotiveerd. Nu de overige beroepsgronden niet slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat ten onrechte geen medisch onderzoek in bezwaar heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar belastbaarheid onjuist is vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte geconcludeerd dat het stoppen van de behandeling door de psycholoog betekent dat geen beperkingen meer aanwezig zijn door psychische klachten en dat zij geen verhoogde begeleidingsbehoefte meer heeft. Zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt verwezen naar de inlichtingen van haar huisarts waaruit volgens haar blijkt dat er wat betreft de depressieve klachten sprake is van een doorgaand proces in de loop der jaren. Daarbij is de huisarts van mening dat appellante arbeidsongeschikt is. Verder heeft zij ernstige knieklachten en kan zij niet acht uur per dag werken. Omdat zij meer beperkingen heeft dan waarvan in de FML is uitgegaan, zijn de geselecteerde functies niet geschikt. Appellante meent verder dat de signaleringen bij de beoordelingspunten onvoldoende gemotiveerd zijn.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4633), kan de enkele omstandigheid dat een zelfstandig medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep achterwege is gebleven niet leiden tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. In dit geval is er geen reden om tot onzorgvuldigheid te concluderen, nu de verzekeringsarts bewaar en beroep uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen recht doen aan de belastbaarheid van appellante. Ook het gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante na de schorsingsbeslissing van de rechtbank niet heeft gezien of gesproken, maakt de besluitvorming niet onzorgvuldig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 januari 2017 inhoudelijk gereageerd op de door appellante ingestuurde informatie en daarbij onder meer vermeld dat appellante in december 2016 naar een psychiater is verwezen, appellante een herbeoordeling kan vragen als de situatie verslechterd is en een spreekuurcontact geen zin heeft omdat het toestandsbeeld op dat moment anders zal zijn dan ten tijde van de data in geding. Die motivering is afdoende.

4.2.

Voorts zijn er geen aanwijzingen voor de conclusie dat de functionele mogelijkheden van appellante onjuist zijn vastgesteld. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 5 oktober 2015 blijkt dat appellante ten tijde van het onderzoek minder last heeft van de reuma en dat haar psychische toestand duidelijk is verbeterd. Appellante heeft ter zitting voor het eerst verklaard dat verschillende aspecten die in dit rapport worden vermeld niet kloppen. Het had op de weg van appellante gelegen om dit in een eerdere fase aan de orde te stellen. Op grond van de in het dossier aanwezige medische informatie kan niet worden vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor de conclusie dat het beeld van appellantes psychische en lichamelijke toestand op de data in geding anders is dan waar in het rapport van 5 oktober 2015 vanuit is gegaan. Uit het huisartsenjournaal blijkt wel van spanningsklachten rond de data in geding, maar niet dat deze dusdanig zijn dat hieruit beperkingen voortvloeien. Uit de ingebrachte informatie lijkt verder afgeleid te kunnen worden dat na de data in geding zowel wat betreft de reuma als wat betreft de psychische toestand van appellante een verslechtering is opgetreden. Dit kan echter niet tot de conclusie leiden dat de belastbaarheid op de data in geding niet juist is vastgesteld. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.

4.3.

Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de in de beroepsfase ingebrachte rapporten van

5 september 2016 voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 blijkt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover deze is aangevochten.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) D.S. Barthel