Home

Centrale Raad van Beroep, 20-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2075, 16/6216 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 20-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2075, 16/6216 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 juni 2019
Datum publicatie
2 juli 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:2075
Zaaknummer
16/6216 WWAJ

Inhoudsindicatie

Verzoek om terug te komen van het besluit van 4 juni 2014 terecht afgewezen. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de nieuwe medische informatie geen aanleiding geeft de eerdere beoordeling uit 2014 voor onjuist te houden. Beroep op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals die was opgenomen in het toenmalige artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010, faalt.

Uitspraak

16 6216 WWAJ

Datum uitspraak: 20 juni 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 augustus 2016, 16/1165 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nog een vraag van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Voor appellant is verschenen mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren [in] 1995, heeft op 11 april 2014 een aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Bij die aanvraag was een rapport van een psychodiagnostisch onderzoek van Traverse Gelderland van 21 december 2010 gevoegd. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 4 juni 2014 afgewezen, omdat appellant in staat is geacht met werkzaamheden meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.

1.2.

Op 13 juli 2015 heeft appellant opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend. Bij die aanvraag heeft appellant een onderzoeksverslag van MEE IJsseloevers van 6 juli 2015 gevoegd. Een verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en geconcludeerd dat geen nieuwe gegevens zijn aangeleverd over de medische situatie van appellant op zijn 17e verjaardag en 52 weken daarna. Evenmin is volgens deze arts sprake van een toename van beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het 18e jaar. Bij besluit van 27 juli 2015 is de aanvraag van 13 juli 2015 afgewezen op de grond dat geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen ten opzichte van de feiten waarvan is uitgegaan bij het nemen van het besluit van 4 juni 2014. Bij het tegen dit besluit ingestelde bezwaar heeft appellant onder meer een onderzoeksrapport van Accare van 15 februari 2016 overgelegd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 maart 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juli 2015 ongegrond verklaard. Hieraan ten grondslag ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 februari 2016, dat is afgerond op 15 maart 2016.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant met zijn herhaalde aanvraag van 13 juli 2015 heeft beoogd dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 4 juni 2014, en dat daarnaast bedoeld is een beroep te doen op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten over de gezondheidstoestand van appellant op zijn 17e/18e levensjaar naar voren zijn gebracht, zodat het Uwv daarin terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van het besluit van 4 juni 2014. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat van een toename van beperkingen na het 18e jaar bij appellant geen sprake is.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoeksverslag van MEE IJsseloevers van 6 juli 2015 en het onderzoeksrapport van Accare van 15 februari 2016 nieuwe feiten bevatten over zijn gezondheidstoestand op en na zijn 17e verjaardag, en dat daaruit blijkt dat hij niet in staat geacht kan worden arbeid te verrichten conform de op 5 mei 2014 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv had in de nieuwe medische gegevens aanleiding behoren te zien om terug te komen van het besluit van 4 juni 2014. Voor zover appellant in dit standpunt niet gevolgd wordt stelt appellant zich op het standpunt dat uit de nieuwe gegevens blijkt van een toename van beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Het verzoek om terug te komen van het besluit van 4 juni 2014

4.1.

Het Uwv heeft de bij de aanvraag van 13 juli 2015 gevoegde nieuwe medische gegevens ter beoordeling voorgelegd aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Na een inhoudelijk-medische beoordeling van die gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanleiding is de medische beoordeling van destijds voor onjuist te houden, zodat er geen reden is om van het besluit van 4 juni 2014 terug te komen. Aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden zal worden beoordeeld of het bestreden besluit inhoudelijk stand kan houden.

4.2.

Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de nieuwe medische informatie geen aanleiding geeft de eerdere beoordeling uit 2014 voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant bekend is met een licht verstandelijk handicap en er sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. Daarnaast is sprake van een licht verminderd begripsvermogen en is het probleemoplossend vermogen beperkt. In aangeboden werk zal rekening gehouden moeten worden met gebrek aan initiatief/besluiten nemen. Appellant is beperkt in plannen en organiseren, heeft moeite met veranderingen en onverwachte zaken, kan onvoldoende structureren, is snel afgeleid, kan niet met stress omgaan, kan consequenties van gedrag niet overzien, reageert onvoldoende op feedback, heeft moeite met samenwerken, heeft beperkte contactvaardigheden en heeft problemen met gevoelens uiten. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden is om terug te komen van het besluit van 4 juni 2014 omdat uit de nieuwe medische informatie niet blijkt van andere of verdergaande medische beperkingen dan die welke door de verzekeringsarts bij de beoordeling in 2014 reeds zijn gesignaleerd en in de FML zijn neergelegd, is navolgbaar en afdoende gemotiveerd. Nu de voorhanden zijnde medische gegevens geen twijfel oproepen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals door appellant verzocht.

De regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid

4.3.

Zoals ter zitting is bevestigd heeft appellant met zijn aanvraag van 13 juli 2015 tevens beoogd een beroep te doen op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals die was opgenomen in het toenmalige artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010. De Raad kan en zal de vraag in het midden laten of appellant als gevolg van (na de beoordeling in 2014) toegenomen beperkingen op grond van die bepaling alsnog als jonggehandicapte in de zin van Hoofdstuk 2 van de Wajong dient te worden aangemerkt. Artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong, zoals dat artikel luidt per 1 januari 2015, staat in dat geval immers in de weg aan het ontstaan van een recht op arbeidsondersteuning (en in het verlengde daarvan: recht op inkomensondersteuning), aangezien het recht op arbeidsondersteuning, gelet op het moment waarop de aanvraag daartoe is gedaan, zou ingaan na de dag van inwerkingtreding van art. III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet, te weten 1 januari 2015.

4.4.

Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen heeft de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van de Wajong-aanvraag is gehandhaafd, in stand gelaten.

4.5.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) M. Graveland