Centrale Raad van Beroep, 12-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078, 17/1238 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 12-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078, 17/1238 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 juni 2019
- Datum publicatie
- 1 juli 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:2078
- Zaaknummer
- 17/1238 WAJONG
Inhoudsindicatie
Onderzoek verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Geen aanleiding te twijfelen aan conclusies verzekeringsartsen. Genoegzaam onderbouwd dat appellante in staat is om één uur aaneengesloten te werken. Urenbeperking die valt binnen de grens van het tenminste vier uur per dag belastbaar zijn. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Toetsingscriteria Schattingsbesluit.
Uitspraak
17 1238 WAJONG
Datum uitspraak: 12 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2016, 16/3947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.P. van Stralen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Appellante, geboren [in] 1988, heeft in verband met psychische en lichamelijke klachten sinds 16 oktober 2006 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Appellante heeft desgevraagd een vragenlijst Wajong ingevuld in verband met een beoordeling van haar arbeidsvermogen. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 oktober 2015 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan haar Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 12 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. In de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft besloten de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 te verlagen naar 70% van het minimumloon.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij, haar psychische en lichamelijke klachten in onderlinge samenhang bezien, in het geheel geen arbeidsvermogen heeft. Meer in het bijzonder heeft appellante aangevoerd dat zij als gevolg van fibromyalgie zodanig beperkt is dat zij, ook los van de andere klachten, geen arbeidsvermogen heeft. Verder is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat appellante Temazepam als medicatie gebruikt. Hierdoor heeft zij te maken met slaperigheid, sufheid en vermoeidheid. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat het Uwv in 2008 meende dat zij in het geheel niet kon werken en dat het Uwv nu meent dat zij wel kan werken, terwijl haar medische situatie in de tussentijd niet is verbeterd.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2015 is artikel III, met uitzondering van de onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast (Besluit van 8 oktober 2014, Stb. 2014, 359). Op grond van artikel III, onderdeel O, van de Invoeringswet Participatiewet is artikel 3:8a aan de Wajong toegevoegd. Op grond van artikel III, onderdeel P, van de Invoeringswet Participatiewet is artikel 8:10b aan de Wajong toegevoegd.
Op grond van artikel 8:10b, eerste lid, van de Wajong stelt het Uwv vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8 van de Wajong 2015.
Artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt.
Op 1 januari 2018 is artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Dit artikel bepaalt dat in artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong ‘75%’ wordt vervangen door: ‘70%’.
Op grond van artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt in afwijking van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong, de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Voorgaande wetsbepalingen hebben tot gevolg dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de jonggehandicapte, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer en die wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
Mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
Beoordeling van het voorliggende geschil
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Genoegzaam is onderbouwd dat appellante in staat is om één uur aaneengesloten te werken. Verder hebben de verzekeringsartsen aangenomen dat appellante door de combinatie van een chronisch pijnsyndroom en de angststoornis een verhoogd energieverbruik heeft en dat zij als gevolg van angsten problemen heeft met slapen, waardoor ze een verminderde mogelijkheid tot recuperatie heeft. Anders dan gesteld is hiermee de samenhang in de bestaande problematiek van appellante tot uiting gebracht, wat heeft geresulteerd in het vastleggen van een urenbeperking die valt binnen de grens van het tenminste vier uur per dag belastbaar zijn. Daarbij is betrokken dat niet noodzakelijk is dat appellante vier uur aaneengesloten belastbaar moet zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorts specifiek ingegaan op de fibromyalgie. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische stukken overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Verder is van de zijde van het Uwv terecht naar voren gebracht dat uit de overgelegde medische informatie niet is gebleken dat aan appellante Temazepam was voorgeschreven dan wel die medicatie door appellante daadwerkelijk is gebruikt, zodat reeds om die reden voorbijgegaan kan worden aan de stelling van appellante dat zij door het gebruik van dit medicijn extra beperkt is.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Hiertegen heeft appellante geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat bij appellante geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit, zodat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Het feit dat in 2008 is besloten om af te zien van een re-integratietraject en de medische situatie van appellante sindsdien niet is gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals uit de onder 4.1 weergegeven artikelen blijkt, is de Wajong-regelgeving veranderd en is in verband met het bepaalde in artikel 3:8a, eerste en tweede lid, van de Wajong aan de criteria van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit getoetst.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en
M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland