Centrale Raad van Beroep, 16-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2296, 17/6256 PW
Centrale Raad van Beroep, 16-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2296, 17/6256 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 juli 2019
- Datum publicatie
- 22 juli 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:2296
- Zaaknummer
- 17/6256 PW
Inhoudsindicatie
Geen aanleiding om er van uit te gaan dat de zoon eerder dan door het college is toegepast uitwonend is. Toepassing kostendelersnorm wordt niet herzien met ingang van eerdere datum.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 augustus 2017, 17/1180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 16 juli 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.G.H. Janssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 april 2019. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet, naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 21 mei 2015 heeft het college met ingang van 1 juli 2015 de bijstand verlaagd in verband met toepassing van de kostendelersnorm op de grond dat de meerderjarige zoon van appellanten [naam] (zoon) bij hen woont. Tijdens een gesprek op 30 augustus 2016 van appellanten met een medewerker van de gemeente Leiden hebben appellanten meegedeeld dat hun zoon niet langer bij hen woont.
Bij besluit van 5 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 29 juni 2016 verhoogd naar de volledige norm voor gehuwden omdat de kostendelersnorm niet langer van toepassing is door het vertrek van hun zoon uit hun woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat hun zoon met ingang van een eerdere datum dan 29 juni 2016 niet meer bij hun woont is, zodat er aanleiding is om hun bijstand met ingang van een eerdere datum te verhogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De bewijslast dat de zoon van appellanten de ouderlijke woning heeft verlaten ligt op appellanten omdat het hier gaat om een verzoek van appellanten om een begunstigend besluit tot normwijziging. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun zoon eerder dan 29 juni 2016 feitelijk niet meer bij hun inwoonde.
De verwijzing van appellanten naar het uittreksel uit de basisregistratie personen is onvoldoende omdat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de feitelijke situatie bepalend is voor de vraag waar een betrokkene zijn hoofdverblijf heeft. De beroepsgrond dat appellanten al eerder een wijzigingsformulier bij het college hebben ingediend slaagt niet, alleen al om de reden dat uit de gedingstukken niet blijkt dat zij dit hebben gedaan en het college dit betwist.
Dit betekent dat de in hoger beroep aangevoerde grond niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en P.W. van Straalen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) S.H.H. Slaats