Centrale Raad van Beroep, 02-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2320, 18/851 WWB, 18/853 WWB, 18/871 WWB, 18/877 WWB, 18/882 WWB
Centrale Raad van Beroep, 02-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2320, 18/851 WWB, 18/853 WWB, 18/871 WWB, 18/877 WWB, 18/882 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 juli 2019
- Datum publicatie
- 22 juli 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:2320
- Zaaknummer
- 18/851 WWB, 18/853 WWB, 18/871 WWB, 18/877 WWB, 18/882 WWB
Inhoudsindicatie
Niet tijdig beslissen. Vermelding van het woord 'herinnering' op stukken maakt niet dat sprake is van ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 Awb. Dit geldt ook voor de vermelding: 'tot op heden heb ik geen beslissing op bezwaar ontvangen'.
Uitspraak
Datum uitspraak: 2 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
28 december 2017, 14/2035 (aangevallen uitspraak 1), 14/2282 (aangevallen uitspraak 2), 14/4754 (aangevallen uitspraak 3), 14/6962 (aangevallen uitspraak 4), en 14/8365 (aangevallen uitspraak 5)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 mei 2019. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij brief van 7 maart 2013 heeft de commissie bezwaar- en beroepschriften Leiderdorp appellante, in verband met haar bezwaarschrift van 14 januari 2013 tegen een besluit van
7 januari 2013, uitgenodigd voor een hoorzitting op 22 maart 2013. Appellante heeft op
29 mei 2013 een kopie van die uitnodiging, met daarop geschreven: ‘Herinnering 29/5/2013”, afgegeven op het gemeentehuis te Leiderdorp.
Bij brief van 18 juli 2013 heeft appellante verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op onder meer het bezwaarschrift van 14 januari 2013.
Het college heeft bij besluit van 6 augustus 2013 op het bezwaarschrift van
14 januari 2013 beslist en dat besluit diezelfde dag verzonden. Bij besluit van
21 augustus 2013 (besluit 1) heeft het college een dwangsom toegekend van € 80,-, als gevolg van het niet tijdig beslissen op het evengenoemd bezwaarschrift. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.260,-.
Bij besluit van 5 februari 2014 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat het college appellantes brief van 18 juli 2013 als (eerste) ingebrekestelling heeft aangemerkt en dat om die reden terecht een dwangsom van € 80,- is uitbetaald over de periode van 3 tot en met
6 augustus 2013. Het stuk dat appellante op 29 mei 2013 op het gemeentehuis te Leiderdorp heeft afgegeven, kan volgens het college niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling.
Bij brief van 25 februari 2013 heeft het college, in verband met een bezwaarschrift van appellante van 5 november 2012 tegen een besluit van 26 oktober 2012, de behandelingstermijn met zes weken verlengd. Appellante heeft op 9 april 2013 een kopie van die verdagingsbrief, met daarop geschreven: “Herinnering, 9/4/13”, afgegeven op het gemeentehuis te Leiderdorp.
Bij brief van 10 juli 2013 heeft appellante verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 5 november 2012.
Het college heeft bij besluit van 6 augustus 2013 op het bezwaarschrift van
5 november 2013 beslist en dat besluit diezelfde dag verzonden. Bij besluit van
21 augustus 2013 (besluit 2) heeft het college een dwangsom toegekend van € 240,-, als gevolg van het niet tijdig beslissen op evengenoemd bezwaarschrift. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.260,-.
Bij besluit van 5 februari 2014 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat het college appellantes brief van 10 juli 2013 als (eerste) ingebrekestelling heeft aangemerkt en dat om die reden terecht een dwangsom van € 240,- is uitbetaald over de periode van 26 juli tot en met
6 augustus 2013. Het stuk dat appellante op 9 april 2013 op het gemeentehuis te Leiderdorp heeft afgegeven, kan volgens het college niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling.
Appellante heeft op 9 augustus 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een dakraam. Deze aanvraag heeft appellante ingediend op het gemeentehuis te Leiderdorp. Appellante heeft van de receptioniste een ontvangstbevestiging gekregen. Appellante heeft op 8 oktober 2013 een kopie van die ontvangstbevestiging, met daarop geschreven: “Herinnering 8/10/13”, afgegeven op het gemeentehuis.
Bij brief van 20 november 2013 heeft appellante verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 9 augustus 2013.
Bij besluit van 2 december 2013 (besluit 3) heeft het college bepaald dat hij geen dwangsom is verschuldigd.
Bij besluit van 28 april 2014 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen besluit 3 kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat appellantes brief van 20 november 2013 als (eerste) ingebrekestelling is aangemerkt, terwijl op dat moment
– namelijk op 8 november 2013 – al op de aanvraag van 9 augustus 2013 was beslist. Het stuk dat appellante op 8 oktober 2013 op het gemeentehuis te Leiderdorp heeft afgegeven, kan volgens het college niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling.
Bij besluiten van 10 juli 2013 heeft het college aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van gemeentelijke belastingen en lokale heffingen afgewezen. Tegen die besluiten heeft appellante op 20 augustus 2013 bezwaar gemaakt. Op 14 november 2013 schrijft appellante een brief aan het college naar aanleiding van evengenoemd bezwaarschrift. Daarin staat onder meer: “Betreft: herinnering” en “Tot op heden heb ik geen beslissing op bezwaar ontvangen”.
Bij brief van 15 januari 2014 heeft appellante verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 20 augustus 2013.
Bij besluit van 20 januari 2014 (besluit 4) heeft het college bepaald dat hij geen dwangsom is verschuldigd.
Bij besluit van 10 juni 2014 (bestreden besluit 4) heeft het college het bezwaar tegen besluit 4 kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de brief van
15 januari 2014 als (eerste) ingebrekestelling is aangemerkt, terwijl op dat moment – namelijk op
2 december 2013 – al op het bezwaarschrift van 20 augustus 2013 was beslist. De brief van appellante van 14 november 2013 kan volgens het college niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling.
Appellante heeft op 18 juli 2013 in 28 lopende zaken kopieën van onder meer ontvangstbevestigingen, brieven van het college, brieven van de commissie bezwaar- en beroepschriften Leiderdorp, met daarop geschreven: “Herinnering 18/7/13”, afgegeven op het gemeentehuis te Leiderdorp.
Bij brief van 17 september 2013 heeft appellante in 27 zaken verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op aanvragen en bezwaarschriften.
Bij besluit van 11 november 2013 (besluit 5) heeft het college bepaald dat hij ten aanzien van geen van de in 1.5.2 bedoelde zaken een dwangsom is verschuldigd, op de grond dat al op de aanvragen en de bezwaarschriften is beslist voor of binnen twee weken na de ingebrekestelling.
Bij besluit van 22 juli 2014 (bestreden besluit 5) heeft het college het bezwaar tegen besluit 5 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In geschil is of de (kopie)stukken als genoemd in 1.1.1, 1.2.1, 1.3.1, 1.4.1 en 1.5.1, en waarop appellante het woord “herinnering” heeft vermeld, als ingebrekestelling kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2682) sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag of bezwaarschrift het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag of het bezwaarschrift heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
Anders dan appellante stelt, kan niet worden geoordeeld dat appellante met de enkele vermelding van het woord “herinnering” erop heeft aangedrongen dat het college alsnog op een aanvraag of een bezwaarschrift moet beslissen. Datzelfde geldt voor de opmerking in appellantes brief van 14 november 2013: “Tot op heden heb ik geen beslissing op bezwaar ontvangen”. Alleen al om deze reden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de in 4.1 genoemde stukken niet als ingebrekestelling kunnen worden aangemerkt.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slagen de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken niet, zodat deze uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraken 1, 2, 3, 4 en 5.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) M. Buur
lh