Home

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2468, 17/6193 WIA

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2468, 17/6193 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 juli 2019
Datum publicatie
30 juli 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:2468
Zaaknummer
17/6193 WIA

Inhoudsindicatie

Vaststelling arbeidsongeschiktheid (78,55%). De hoogte van de WIA-uitkering blijft gedurende een periode van 24 maanden, gerekend vanaf 5 november 2015 ongewijzigd. Zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit zich in het geval van appellante niet voordoet. Juiste FML.

Uitspraak

17 6193 WIA

Datum uitspraak: 24 juli 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

28 juli 2017, 16/721 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.A.E. Bol hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken in geding gebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bol en A.J. van Dijk, revalidatiearts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was werkzaam als customer service manager voor 40 uur per week. Zij heeft zich op 25 mei 2010 ziek gemeld in verband met lichamelijke klachten en klachten van cognitieve aard na een fietsongeval. Appellante heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft appellante met ingang van 22 mei 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van

16 februari 2015 is deze uitkering met ingang van 22 mei 2015 beëindigd en is aan appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd vastgesteld. De voormalige werkgever van appellante heeft tegen het besluit van 16 februari 2015 bezwaar gemaakt. Bij de behandeling van dit bezwaar heeft herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden. Bij besluit van 21 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de voormalig werkgever gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 78,55%. Daarbij is bepaald dat de hoogte van de WIA-uitkering van appellante ongewijzigd blijft gedurende een periode van 24 maanden, gerekend vanaf 5 november 2015.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellante zelf gesproken en psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft hij recente medische informatie van de behandelaar van appellante, revalidatiearts A.J. van Dijk, alsmede eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordelingen in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft zijn conclusies voldoende begrijpelijk neergelegd in zijn rapport van 1 april 2015 en zijn aanvullend rapport van 21 mei 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en medische informatie meegewogen en appellante gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante aanvullend beperkt geacht en heeft op 26 oktober 2015 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op punten aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar conclusies voldoende inzichtelijk gemaakt in haar rapport van 29 oktober 2015. Zij heeft voorts in haar aanvullend rapport van 21 december 2015 gereageerd op hetgeen appellante in bezwaar heeft aangevoerd over haar allergieën. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 26 oktober 2015.

2.2.

Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 november 2015 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de functies voldoende overtuigend toegelicht.

2.3.

Het betoog van appellante dat het maatmanloon geïndexeerd had moeten worden naar

5 november 2015, heeft de rechtbank niet gevolgd. De datum in geding is 21 mei 2015 en appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door het Uwv gehanteerde maatmaninkomen niet is geactualiseerd en geïndexeerd naar die datum. Ten aanzien van de periode van 24 maanden als bedoeld in artikel 60, derde lid, van de Wet WIA heeft de rechtbank overwogen dat deze periode gaat lopen op het moment waarop is vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 80% bedraagt. Die vaststelling heeft in deze zaak plaatsgevonden op 4 november 2015. Toen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld en appellante aangezegd dat zij minder dan 80% arbeidsongeschikt is.

3.1.

Appellante is van mening dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten die voortkomen uit centraal neurologische ontregeling, te weten een sterk verminderde concentratie, overgevoeligheid voor zintuigelijke prikkels, een verhoogde irritatie en een verminderde energie. Zij heeft hierbij gewezen op een brief van 29 mei 2019 van revalidatiearts Van Dijk. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft appellante gesteld dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar zijn. Appellante is beperkt wat betreft geluidsbelasting, in de zin dat zij niet kan werken op een lawaaiige werkplek. Bij enkele van de geselecteerde functies geeft de omschrijving van de functie reden tot twijfel op dit punt, ondanks het feit dat het niet als belasting is aangegeven. Verder heeft appellante de stellingen dat het maatmanloon geïndexeerd had moeten worden naar 5 november 2015 en dat de periode van 24 maanden als bedoeld in artikel 60, derde lid, van de Wet WIA eerst gaat lopen vanaf de datum van de beslissing op bezwaar gehandhaafd.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bij de hoorzitting aanwezig en heeft bij haar beoordeling informatie betrokken van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast gereageerd op wat door appellante in beroep en hoger beroep is aangevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zich in het geval van appellante niet voordoet. De verzekeringsartsen hebben dus terecht een FML opgesteld.

4.2.

Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank hierover onder 4.1 tot en met 4.5 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. De in hoger beroep en ook ter zitting gegeven toelichting van revalidatiearts Van Dijk leidt niet tot een ander oordeel. Van Dijk heeft ter zitting van de Raad uitdrukkelijk bevestigd dat hijzelf enerzijds en de verzekeringsartsen anderzijds de medische situatie van appellante vanuit verschillende invalshoeken beoordelen. De verzekeringsartsen opereren vanuit verzekeringsgeneeskundig kader en zijn gebonden aan regelgeving als bijvoorbeeld het Schattingsbesluit. Uitgaande van het kader waarbinnen de verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaatsvindt en moet plaatsvinden, ziet de Raad geen aanleiding de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Voor benoeming van een deskundige wordt dan ook geen aanleiding gezien. Ter toelichting wordt nog het volgende overwogen.

4.3.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat wat appellante heeft aangevoerd en overgelegd aanleiding gezien om de FML, zoals opgesteld door de verzekeringsarts, aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij betrokken dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met een verminderde stresstolerantie door beperkingen aan te nemen voor frequente deadlines en productiepieken, werken met hoog handelingstempo en zich flexibel kunnen aanpassen aan sterk wisselende werkomstandigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daaraan toegevoegd dat appellante aangewezen is op routinematige arbeid. Volgens haar is er bij appellante sprake van emotionele labiliteit en versnelde irritatie, waarbij beperkingen aangewezen zijn voor conflicthantering, leidinggeven, werken met hulpbehoevenden, uiten van eigen gevoelens en emotionele problemen van anderen hanteren. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep grond gezien om ten aanzien van de fysieke belasting (aanvullende) beperkingen aan te nemen vanwege de door de revalidatiearts benoemde verhoogde prikkelbaarheid en het postwhiplashsyndroom met forse vermoeidheidsklachten. Tevens is appellante niet in staat geacht om in de nachten of late avond arbeid te verrichten, omdat verstoring van het bioritme extra vermoeidheidsklachten zal genereren. Daarnaast acht de verzekeringsarts appellante niet in staat om meer dan ongeveer 6 uur per dag, 30 uur per week passende arbeid te verrichten. In de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder andere beperkingen opgenomen voor ‘persoonlijk functioneren’, ‘sociaal functioneren’, ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’, ‘dynamische handelingen’, ‘statische houdingen’ en ‘werktijden’. Gezien het geheel van de over appellante beschikbare medische gegevens, is niet gebleken van een mogelijke noodzaak tot het stellen van meer beperkingen dan die welke in de FML van 26 oktober 2015 zijn opgenomen.

4.4.

Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, ook niet op het punt van de lawaaiige werkplek. In de geselecteerde functies is geen sprake van een ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid van appellante.

4.5.

Het betoog van appellante dat het maatmanloon geïndexeerd had moeten worden naar 5 november 2015 heeft de rechtbank terecht niet gevolgd. De datum in geding is 21 mei 2015. Dit is de datum die in dit verband in aanmerking moet worden genomen.

4.6.

Over de periode van 24 maanden als bedoeld in artikel 60, derde lid, van de Wet WIA waarin voor appellante geen inkomenseis geldt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uitgegaan moet worden van de datum waarop de functies appellante zijn aangezegd. De voor appellante in het arbeidskundig rapport van 4 november 2015 geselecteerde functies zijn haar aangezegd bij brief van 5 november 2015. Dit houdt in dat de periode van 24 kalendermaanden begint op 5 november 2015 en dat bij ongewijzigde omstandigheden de inkomenseis zal ingaan op 1 december 2017, zijnde 24 kalendermaanden na de maand waarin de herbeoordeling heeft plaatsgevonden.

4.7.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) M. Graveland