Centrale Raad van Beroep, 06-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2610, 17/8094 PW
Centrale Raad van Beroep, 06-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2610, 17/8094 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 augustus 2019
- Datum publicatie
- 12 augustus 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:2610
- Zaaknummer
- 17/8094 PW
Inhoudsindicatie
Het college was bevoegd tot buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Niet overgelegd plan van aanpak. Het plan van aanpak is nodig voor de beoordeling van de aanvraag. Beoordeling vorm van de bijstand en de aan bijstand te verbinden verplichtingen.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 november 2017, 17/835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G. Meijer, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Heesen en R. Klamer. Namens betrokkene is verschenen mr. Meijer.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij beschikking van 24 augustus 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Noord-Nederland bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Betrokkene woonde in die periode in de gemeente Coevorden. Aanvankelijk heeft het college van de gemeente Coevorden bijzondere bijstand verleend voor de kosten van de bewindvoering. Na te zijn verhuisd naar de gemeente [woonplaats] heeft betrokkene voor de kosten van bewindvoering op 28 oktober 2016 bij appellant bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW).
Bij brieven van 28 november 2016 en 8 december 2016 heeft appellant betrokkene verzocht de volgende gegevens te verstrekken (gevraagde gegevens):
- het verzoekschrift aan de rechtbank;
- het verzoekschrift onderbewindstelling;
- het plan van aanpak bewind; en
- het plan van aanpak bewind problematische schulden (plan van aanpak).
Appellant heeft hierbij vermeld dat als betrokkene deze gegevens niet tijdig verstrekt, de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.
Bij besluit van 19 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2017 (bestreden besluit), heeft appellant de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat betrokkene de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, gelet op de uitspraak van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2484, de gevraagde gegevens niet noodzakelijk zijn om de noodzaak van de gemaakte kosten en daarmee het recht op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen. De Raad heeft in die uitspraak immers geoordeeld dat de toets of de voorziening voor de betrokkene het meest passend en adequaat is, al besloten ligt in de beschikking van de kantonrechter. Evenmin ziet de rechtbank in dat deze stukken noodzakelijk zijn om te kunnen vaststellen in welke vorm de bijzondere bijstand verstrekt dient te worden. Bijzondere bijstand kan in de
artikel 48, tweede lid, van de PW genoemde omstandigheden worden verleend in de vorm van leenbijstand of borgtocht. In dit geval zou alleen sprake kunnen zijn van verlening van bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand en dan alleen indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg zou zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan. De rechtbank ziet niet in dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn om dit te kunnen beoordelen. De gevraagde gegevens zijn niet actueel en appellant staan andere instrumenten ter beschikking om zich hierover een oordeel te kunnen vormen, zoals een gesprek met de betrokkene en/of de bewindvoerder.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Tussen partijen is alleen nog in geschil, zo is ter zitting komen vast te staan, of het plan van aanpak moet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Niet in geschil is dat betrokkene dat stuk niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd en ook niet dat betrokkene daarover binnen die termijn kon beschikken. De overige gevraagde gegevens acht appellant niet (langer) nodig voor de beoordeling van de aanvraag van betrokkene.
Appellant heeft aangevoerd dat het plan van aanpak nodig was voor de beoordeling van de aanvraag van betrokkene, omdat hij, kort weergegeven, gelet op de reden van de bewindvoering (ook) moet kunnen beoordelen in welke vorm eventueel bijzondere bijstand zal worden verleend en of wellicht verplichtingen aan betrokkene moeten worden opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Anders dan mogelijk uit de uitspraken van 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2403, en 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2484, kan worden afgeleid, kan een plan van aanpak als hier aan de orde nodig zijn voor de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. In deze uitspraken heeft de Raad overwogen dat in het kader van de PW de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling voor de betrokkene uitgangspunt dient te zijn indien een beschikking tot onderbewindstelling is gegeven, maar dat doet er niet aan af dat, gelet op de reden van bewindvoering, het plan van aanpak onder omstandigheden van belang kan zijn bij de beoordeling of al dan niet van gebruik zal worden gemaakt van de in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, en 55 van de PW neergelegde bevoegdheden. Ingevolge eerstgenoemde bepaling kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Ingevolge artikel 55 kan het college verplichtingen opleggen die strekken tot vermindering of beëindiging van bijstand.
Niet in geschil is dat het plan aanpak een analyse van de ontstane schuldenproblematiek en de met het oog daarop te treffen maatregelen omvat. Verder is de periode tussen het opstellen van het plan van aanpak en de aanvraag om bijzondere bijstand van ruim een jaar – anders dan de rechtbank oordeelde – niet zodanig lang dat het plan van aanpak wegens tijdsverloop geen relevantie meer kan hebben. Onder deze omstandigheden valt niet uit te sluiten dat het plan van aanpak in dit geval relevante informatie bevat voor de beoordeling van appellant of hij gebruik wil maken van de onder 4.3.1 beschreven bevoegdheden. Appellant kan zich gelet daarop op het standpunt stellen dat de oorzaak van de schuldenproblematiek aanleiding kan zijn om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht te verstrekken. Ook kan het plan van aanpak uitwijzen dat sprake is van aan de schulden ten grondslag liggende verslavings- en/of andere (medische) problematiek, waarbij van betrokkene kan worden verlangd dat deze zich in verband met die problematiek laat ondersteunen of behandelen. De omstandigheid dat appellant ook informatie bij de bewindvoerder had kunnen opvragen, zoals de rechtbank heeft overwogen, laat onverlet dat het plan van aanpak in dit geval een gegeven is als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, en artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
Uit 4.2 tot en met 4.3.2 volgt dat appellant op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van betrokkene buiten behandeling te laten. De overige beroepsgronden van appellant behoeven daarom geen bespreking.
Gelet op 4.4 slaagt het hoger beroep, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Buur