Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2781, 17/5542 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2781, 17/5542 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2019
Datum publicatie
23 augustus 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:2781
Zaaknummer
17/5542 WMO15

Inhoudsindicatie

Het college dient de door appellante geleden schade, bestaande uit de gemaakte kosten van de ho(s)telovernachtingen, aan haar te vergoeden. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat van appellante niet redelijkerwijs kon worden verlangd dat zij haar schade zou beperken door met ingang van 1 april 2016 gebruik te maken van de nachtopvang.

Uitspraak

17 5542 WMO15

Datum uitspraak: 31 juli 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

14 juli 2017, 16/3778 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. Mous, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mous. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. E.T. ‘t Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 23 februari 2016 heeft het college het verzoek van appellante om een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.

1.2.

Bij besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college, met toekenning van gemaakte proceskosten, het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2016 gegrond verklaard en onder verwijzing naar een nader advies van de GGD van 3 mei 2016 bepaald dat aan haar op grond van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening opvang wordt verstrekt. Het verzoek om schadevergoeding heeft het college afgewezen.

1.3.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de rechtbank verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het besluit van 23 februari 2016. Appellante heeft onder meer kosten voor ho(s)telovernachtingen moeten maken omdat aan haar geen maatwerkvoorziening opvang werd verstrekt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. Niet in geschil is dat het besluit van 23 februari 2016 onrechtmatig is en dat de onrechtmatigheid aan het college is toe te rekenen. De rechtbank volgt het college in zijn stelling dat appellante gebruik had kunnen maken van de winter- en nachtopvang waardoor appellante de gestelde schade had kunnen voorkomen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder indicatie geen toegang had tot deze opvang en dat zij genoodzaakt was om kosten voor ho(s)telovernachtingen te maken. Daardoor is niet gebleken dat appellante aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan.

3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Appellante heeft tot 1 april 2016 gebruik gemaakt van de tot die datum geopende winteropvang. Daarna is aan haar geen vervolgopvang aangeboden. Zij heeft zich meermalen gemeld bij de nachtopvang, maar deze bleek vol. Ook is zij meermalen geweigerd tot de nachtopvang omdat zij zelfredzaam zou zijn. Daarom was zij genoodzaakt om andere vormen van onderdak te zoeken en daarvoor heeft zij kosten gemaakt. Zij heeft wel schadebeperkend gehandeld, omdat zij er alles aan heeft gedaan om opvang te krijgen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

4.2.

Tussen partijen is enkel in geschil of het college de door appellante geleden schade, bestaande uit de gemaakte kosten van de ho(s)telovernachtingen, aan haar dient te vergoeden. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellante schadebeperkend had kunnen handelen.

4.3.

Maatschappelijk werker [X.] heeft bij e-mail van 2 oktober 2017 bericht dat hij appellante heeft begeleid en dat meerdere verzoeken van zijn kant om appellante ergens in de nachtopvang te plaatsen zijn afgewezen omdat zij niet binnen de doelgroep viel om voor dergelijke opvang in aanmerking te komen en er geen plaats was. Ter zitting van de Raad heeft appellante (nogmaals) toegelicht dat haar bij een verzoek om een plek in de nachtopvang meegedeeld werd dat zij zich eerst moest melden bij een screeningsbalie en dat haar verzoek daar zou worden afgewezen. De gemachtigde van het college heeft meegedeeld niet te twijfelen aan de juistheid van deze toelichting van appellante. Anders dan de rechtbank is de Raad daarom van oordeel dat van appellante niet redelijkerwijs kon worden verlangd dat zij haar schade zou beperken door met ingang van 1 april 2016 gebruik te maken van de nachtopvang.

4.4.

Het voorgaande betekent dat het college gehouden is aan appellante de schade te vergoeden die zij door het onrechtmatige besluit van het college van 23 februari 2016 heeft geleden. Deze schade betreft de kosten van de ho(s)telovernachtingen in de periode van

1 april 2016 tot de datum van het bestreden besluit, 11 mei 2016. Dit betreft gelet op de door het college niet betwiste door appellante opgemaakte kostenstaat in totaal een bedrag van

€ 1.194,81.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover aangevochten. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het college veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan appellante van € 1.194,81. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen.

5. Er is aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 512,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep, in totaal dus € 1.536,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

-

veroordeelt het college tot vergoeding van schade aan appellante tot een bedrag van

€ 1.194,81 en wijst het verzoek voor het overige af;

-

veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.536,-;

-

bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019.

(getekend) L.M. Tobé

(getekend) M. Graveland

IJ