Home

Centrale Raad van Beroep, 16-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286, 16-7390 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 16-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286, 16-7390 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 januari 2019
Datum publicatie
4 februari 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:286
Zaaknummer
16-7390 WAJONG

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om een Wajong uitkering toe te kennen op de grond dat appellant over arbeidsvermogen beschikt en schoolgaand is. Geen grond voor het oordeel dat appellant niet in staat is om ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten te werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is. Geoordeeld wordt dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en over basale werknemersvaardigheden beschikt.

Uitspraak

16 7390 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

24 oktober 2016, 15/3475 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 16 januari 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.M.J.J. Dewarrimont, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dewarrimont en [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren [in] 1997, heeft met een door het Uwv op 25 februari 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een licht verstandelijke beperking, een autistische stoornis en ADHD heeft. Ook heeft appellant darmklachten. Bij de aanvraag is onder meer gevoegd een onderzoeksrapport van 26 augustus 2013 van psycholoog drs. M. Mertens van de Parkschool, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Bij besluit van 4 mei 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De conclusie uit deze onderzoeken luidt dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en bij het bezwaarschrift een onderzoeksverslag schatting emotionele ontwikkeling van 19 mei 2015 van drs. M. Nusselder,

GZ-psycholoog/orthopedagoog gevoegd.

1.2.

Bij besluit van 14 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 4 mei 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft primair het standpunt ingenomen dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij over arbeidsvermogen beschikt. Aan dat standpunt liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. In deze rapporten is geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Subsidiair heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij schoolgaand is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.

2.1.

Appellant volgde ten tijde van het bestreden besluit onderwijs. Dit betekent dat de uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong van toepassing is en appellant reeds op deze grond geen recht heeft op een Wajong-uitkering, wat door appellant ook niet is bestreden.

2.2.

In het kader van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank tevens beoordeeld of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen), als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong. Op grond van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten heeft de rechtbank die vraag bevestigend beantwoord.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld en dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een expertiserapport van 18 september 2017 van dr. W.B. Gunning, kinder- en jeugdpsychiater, ingezonden.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Met rapporten van

24 oktober 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 november 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv gereageerd op het expertiserapport van

Gunning.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Op grond van artikel 1a:2 van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, tenzij op hem een uitsluitingsgrond van toepassing is.

Op grond van artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is het zijn van studerende een uitsluitingsgrond.

4.1.2.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen volgt uit het samenstel van bovenvermelde wettelijke bepalingen dat alvorens te beoordelen of sprake is van een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 1a:6 van de Wajong moet worden beoordeeld of de betrokkene jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1 van de Wajong.

4.1.3.

Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.

4.1.4.

Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:

a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;

b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;

c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of

d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

In het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.

4.1.5.

Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359 p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak.

4.1.6.

In de onder 4.1.5 genoemde nota van toelichting worden de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vereisten toegelicht.

Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.

Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.

Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.

Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.

4.2.

Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op 13 mei 2015, de dag dat hij achttien jaar is geworden.

4.3.

Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet zorgvuldig is geweest.

4.4.1.

In de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is weergegeven dat appellant wegens zijn verstandelijke beperking aangewezen is op eenvoudige (ZMLK-niveau), goed gestructureerde, niet stresserende werkzaamheden met concrete, enkelvoudige opdrachten, met een matig intensieve persoonlijke en langdurige functionele begeleiding. De opdrachten moeten goed uitgelegd, voorgedaan en zo nodig herhaald worden, met een goede feedback. Wegens de PDD-NOS (autistische stoornis) zijn er beperkingen in de sociale communicatie en de wederkerigheid, onder andere bij conflicthantering en bij samenwerking. Wegens de ADHD is er een beperkte concentratie. In verband met de darmklachten moet appellant over een goede sanitaire voorziening kunnen beschikken. Met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen hebben de verzekeringsartsen geconcludeerd dat appellant gedurende een periode van ten minste een uur aaneengesloten kan werken en dat hij voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.

4.4.2.

In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant onjuist hebben vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld wat de stoornissen van appellant zijn en welke beperkingen hieruit voortvloeien. Bij de beoordeling is de bij de aanvraag gevoegde en in bezwaar ingebrachte medische informatie betrokken alsook de gegevens over de door appellant gevolgde schoolstages. Vastgesteld is dat appellant de afgelopen twee jaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt in zowel zijn cognitieve vaardigheden als zijn gedrag. Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat deze geen nieuwe medische feiten of gegevens bevatten, omdat de beschreven diagnostiek reeds bekend was en hiervoor beperkingen zijn toegekend. Daarbij heeft deze verzekeringsarts erop gewezen dat bij appellant sprake is van een matig intensieve begeleidingsbehoefte. De persoonlijke begeleiding is meer gericht op het geruststellen van appellant in zijn onzekerheid, het aanmoedigen en het tussentijds geven van positieve feedback. De functionele, langdurige begeleiding heeft betrekking op het aanleren en verder onderhouden van de routinehandelingen. Een eenvoudige, mondelinge instructie of een instructie met pictogrammen kan hierbij nodig zijn. Appellant kan de routinematige handelingen zelfstandig uitvoeren, maar moet bij problemen kunnen terugvallen op zijn begeleider. Over een langere tijd is het de verwachting dat een minder intensieve begeleiding nodig zal zijn, mits er sprake is van een veilige, gestructureerde en overzichtelijke werkomgeving en de werkzaamheden voldoen aan de eerder genoemde voorwaarden. Er is geen reden deze inzichtelijke en goed gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.

4.4.3.

Het in hoger beroep overgelegde rapport van Gunning biedt geen grond voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat Gunning de visie van de verzekeringsartsen over de begeleidingsbehoefte van appellant deelt. Uit het rapport van Gunning valt verder af te leiden dat appellant zijn werkzaamheden op de zorgboerderij, waar hij drie dagen per week werkzaam is naast zijn twee schooldagen, ten minste vier uur per dag en ten minste een uur aaneengesloten aan kan. Anders dan namens appellant is aangevoerd volgt uit het rapport van Gunning niet dat appellant hiertoe niet in staat zal zijn ingeval er sprake is van werkzaamheden in een arbeidsorganisatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat met de juiste begeleiding niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om appellant bij te sturen. Ten slotte wordt bij de voorwaarde ‘ten minste vier uur per dag belastbaar’ niet de eis gesteld dat per uur ten minste het minimumloon kan worden verdiend. Die eis wordt pas gesteld bij het minder dan vier uur per dag belastbaar zijn.

4.4.4.

Gelet op wat in 4.4.1 tot en met 4.4.3 is overwogen is er geen grond voor het oordeel dat appellant niet in staat is om ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten te werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.

4.5.1.

In de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is, na een analyse van het arbeidsvermogen, geconcludeerd dat appellant in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Daarbij is met name gewezen op de met goed resultaat gevolgde stages. De voorwaarden voor het functioneren van appellant in werk en in de fysieke en sociale werkomgeving zijn beschreven. Ook zijn taakbeschrijvingen overgelegd van werksoorten die appellant zou kunnen verrichten. Van de taak ‘wasvouwen’ heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de taakspecifieke eisen getoetst aan de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen en geconcludeerd dat deze taak voor appellant geschikt is. Ook hebben de arbeidsdeskundigen uiteengezet dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Appellant is in staat om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en om afspraken met de werkgever na te komen. Daarbij is gewezen op de door appellant gevolgde schoolopleiding en stages. Naar aanleiding van het rapport van Gunning heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van

1 november 2018 diverse dagelijkse activiteiten van appellant beschreven, die er op wijzen dat appellant in staat is tot het verrichten van een taak, dat hij voldoende concentratie heeft en dat hij in staat is om eenvoudige instructies te begrijpen en de opdrachten naar behoren uit te voeren.

4.5.2.

Geoordeeld wordt dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en over basale werknemersvaardigheden beschikt.

4.6.

Uit 4.3 tot en met 4.5.2 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 13 mei 2015 beschikt over arbeidsvermogen. Het Uwv heeft de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van gronden, worden bevestigd.

4.7.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.

(getekend) M.C. Bruning

(getekend) O.V. Vries