Centrale Raad van Beroep, 10-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3214, 17/3585 WBQA
Centrale Raad van Beroep, 10-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3214, 17/3585 WBQA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2019
- Datum publicatie
- 15 oktober 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:3214
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:2287, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/3585 WBQA
Inhoudsindicatie
Drempelfunctie. Verzekeringsarts heeft op basis van overgelegde medische informatie vastgesteld welke beperkingen appellante heeft en geconcludeerd dat zij op medische gronden arbeidsvermogen heeft. Drempelfuncties geselecteerd, die gelet op beperkingen, geschikt zijn voor appellante. Arbeidskundig afdoende gemotiveerd dat geselecteerde drempelfuncties ook overigens geschikt zijn voor appellante.
Uitspraak
17 3585 WBQA
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 maart 2017, 16/4986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.W.J. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2019. Voor appellante is
mr. Van der Meer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. I. Veringmeier.
OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt bijstand van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Hoekse Waard op grond van de Participatiewet. Een klantmanager van de gemeente heeft met een door het Uwv op 4 september 2015 ontvangen formulier bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak voor appellante aangevraagd.
In verband met deze aanvraag heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat bij appellante sprake is van een emotionele instabiele persoonlijkheid en van borderline persoonlijkheidsproblematiek. Daarnaast zijn er psychosociale stressoren, die appellante als belemmeringen ervaart om te werken. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor het in groepsverband ondernemen van taken, omgaan met stress en andere mentale eisen, omgaan met kritiek en hanteren van conflicten. Deze beperkingen zullen volgens de verzekeringsarts meer dan zes maanden duren. Een arbeidsdeskundige heeft hierna vastgesteld dat appellante met inachtneming van de beperkingen in staat is om een zogeheten drempelfunctie uit te oefenen, waarmee zij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Bij besluit van 20 januari 2016 heeft het Uwv de aanvraag om een Indicatie banenafspraak voor appellante afgewezen, omdat appellante het minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien de geselecteerde drempelfuncties facilitair medewerker en wikkelaar niet geschikt te achten voor appellante.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat zij met haar beperkingen niet in staat is een drempelfunctie uit te voeren. De rechtbank heeft ten onrechte niet getoetst in welke mate bij het selecteren van de drempelfuncties rekening is gehouden met het overprikkeld raken van appellante in een lawaaiige omgeving, het niet kunnen omgaan met kritiek en het niet aankunnen van stress en druk. De rechtbank had ook moeten toetsen of en in hoeverre in de geselecteerde drempelfuncties de voor appellante noodzakelijke randvoorwaarden gewaarborgd kunnen worden.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
Op 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (Wbqa) in werking getreden. Met deze wet is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) op onderdelen gewijzigd. Met ingang van 1 mei 2016 en terugwerkend tot en met 1 juli 2015 is op grond van het Besluit van 21 april 2016, houdende wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het uitbreiden van de doelgroep en de beoordeling van arbeidsbeperkten, ook het Besluit SUWI op onderdelen aangepast. Per 11 december 2015 (Stb. 2015, 465) is artikel 38b van de Wfsv met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2015 gewijzigd.
Op grond van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv wordt onder een arbeidsbeperkte, voor zover in deze zaak van belang, verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het Uwv is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, (…).
Op grond van artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, ten behoeve van de opname van personen in de registratie als bedoeld in het eerste lid.
Deze nadere regels zijn gesteld in het Besluit SUWI.
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het Uwv op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a of e, van de Wfsv een beoordeling verricht of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, te verdienen.
In artikel 3.5, derde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het Uwv het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In artikel 3.5, vierde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat dit arbeidsvermogen wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het Uwv hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In artikel 3.5, vijfde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat een drempelfunctie een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt is die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In artikel 3.5, zesde lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die deze persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In artikel 3.5, zevende lid, van het Besluit SUWI, is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
Beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante beperkingen heeft en dat deze nog minimaal zes maanden zullen duren. In geschil is de vraag of appellante met haar beperkingen in staat is een drempelfunctie uit te voeren zodat zij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
De verzekeringsarts heeft appellante telefonisch gesproken, het dossier bestudeerd en daarbij de overgelegde medische informatie van onder meer Psy [naam Psy] betrokken. Op grond daarvan heeft deze arts geconcludeerd dat sprake is van een beperking in de belastbaarheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebrek. Er is geen verbetering te verwachten op korte termijn. De belastbaarheid van appellante is verwoord in zogeheten SMBA-termen, waarbij beperkingen zijn gesteld voor
het in groepsverband ondernemen van taken, het omgaan met stress en andere mentale eisen, het omgaan met kritiek en het hanteren van conflicten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van de dossiergegevens en nadat hij appellante op de hoorzitting heeft geobserveerd de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Appellante is bekend met een emotionele regulatiestoornis en daardoor gevoelig voor blootstelling aan stress en conflicten. De beperkingen als gevolg daarvan zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op adequate wijze weergegeven door de verzekeringsarts. Geconcludeerd is dat appellante op medische gronden arbeidsvermogen heeft. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen de drempelfuncties facilitair medewerker en wikkelaar voor appellante geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nader gemotiveerd dat in deze functies geen sprake is van samenwerken waarbij interactie met anderen een grote rol heeft en dat ieder een eigen afgebakende deeltaak heeft. Verder mag van de betrokken leidinggevenden in de drempelfuncties in algemene zin worden verwacht dat kritiek op een positieve manier wordt gegeven. Van appellante kan voorts worden gevergd dat zij een interne opleiding volgt, mocht dit nodig zijn.
De rechtbank heeft terecht geen grond gezien om de drempelfuncties niet geschikt te achten voor appellante. De mate waarin appellante beperkt wordt geacht voor omgaan met kritiek maakt het noodzakelijk dat een leidinggevende de kritiek op een positieve, opbouwende wijze verwoordt. De rechtbank kan gevolgd worden in haar oordeel dat een dergelijke vaardigheid bij een leidinggevende in zijn algemeenheid verondersteld mag worden. Nu een beoordeling als hier aan de orde een zuiver theoretisch karakter draagt en geen sprake is van concrete bestaande vacatures, is de vraag of in de praktijk in de geselecteerde drempelfuncties aan deze randvoorwaarde wordt voldaan, niet aan de orde. Door het Uwv kon volstaan worden met de overweging dat van een leidinggevende in het algemeen mag worden verwacht dat hij zijn wijze van communiceren afstemt op zijn medewerkers. Geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat dit in de drempelfuncties niet het geval is.
De arbeidsdeskundige bewaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde drempelfuncties ook voor het overige geschikt zijn voor appellante. De functies kennen geen stresserende factoren zoals veelvuldige deadlines, pieken, storingen en onderbrekingen of een hoog handelingstempo. Het gaat om eenvoudig routinematig werk met hooguit een minimale persoonlijke invulling door de functionaris. Nu appellante niet beperkt is geacht voor werken in een prikkelrijke omgeving kan in het midden blijven in hoeverre in de geselecteerde drempelfuncties sprake is van een dergelijke werkomgeving.
Omdat appellante in staat is om ten minste één drempelfunctie uit te voeren, wordt zij geacht in staat te zijn het wettelijk minimumloon te verdienen.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) C.M. van de Ven