Home

Centrale Raad van Beroep, 24-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3358, 19/1479 AW-W

Centrale Raad van Beroep, 24-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3358, 19/1479 AW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 oktober 2019
Datum publicatie
29 oktober 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3358
Zaaknummer
19/1479 AW-W

Inhoudsindicatie

Verzoek om wraking niet in behandeling genomen.

Uitspraak

19 1479 AW-W

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] (verzoekers)

Datum beslissing: 24 oktober 2019

PROCESVERLOOP

Namens wijlen [betrokkene] (betrokkene) heeft [X] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 februari 2019, 18/758, in een geding tussen betrokkene en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2019, met H. Lagas als behandelend rechter.

Ter zitting is een verzoek om wraking gedaan. In een e-mailbericht van 16 oktober 2019 is dit nader toegelicht.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges 2013 (Stcrt. 2019, nr. 32568) bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen dat een verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig.

3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).

4. Verzoekers hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de behandeling van het hoger beroep moet plaatsvinden door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), omdat de Raad, anders dan de Afdeling, terughoudend toetst. Hierdoor wordt hun rechtsgang ingeperkt.

5. De aangevoerde grond raakt alle rechters van de Raad en ziet niet op het functioneren, voor zover in het licht van artikel 8:15 van de Awb in deze wrakingsprocedure van belang, van de behandelend rechter. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het verzoek om wraking in behandeling te nemen. Het e-mailbericht van 16 oktober 2019 maakt dit niet anders. Daarbij wordt nog opgemerkt dat een uitspraak van de voorzieningenrechter zoals in dat bericht bedoeld, niet tot de wettelijke mogelijkheden behoort.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep neemt het verzoek om wraking niet in behandeling.

Deze beslissing is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en R.E. Bakker en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2019.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) P.W.J. Hospel

md