Home

Centrale Raad van Beroep, 30-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445, 18/4298 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 30-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445, 18/4298 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 oktober 2019
Datum publicatie
6 november 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3445
Zaaknummer
18/4298 WLZ

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz kan uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg een grond opleveren voor intrekking of herziening van een indicatiebesluit. De intrekking van een indicatiebesluit kan daarom niet worden gebaseerd op de beoordeling dat geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef, van de Wlz. CIZ was dan ook niet bevoegd met toepassing van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz het indicatiebesluit van 16 augustus 2013 in te trekken. De rechtbank heeft dit miskend.

Uitspraak

18 4298 WLZ

Datum uitspraak: 30 oktober 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 juli 2018, 17/2625 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

CIZ

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

CIZ heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. G. Yousef, advocaat, een verweerschrift ingediend.

CIZ heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en P. Pel (medisch adviseur). Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Yousef en vergezeld van V.C.A.C. Verhagen (orthopedagoog) en [naam begeleider] , zijn begeleider.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene, geboren in 1994, was in verband met zijn beperkingen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) laatstelijk bij besluit van 16 augustus 2013 geïndiceerd voor zorgzwaartepakket 6VG, voor de periode van 16 augustus 2013 tot 15 augustus 2028.

1.2.

Artikel 11.1.1, eerste lid van de Wet langdurige zorg (Wlz) bepaalt dat een verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de AWBZ op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 6VG voor de toepassing van de Wlz gelijkgesteld wordt met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

1.3.

Bij brief van 20 juli 2016 heeft CIZ meegedeeld de zorgbehoefte van betrokkene opnieuw te zullen onderzoeken.

1.4.

Bij besluit van 16 december 2016 heeft CIZ het besluit van 16 augustus 2013 ingetrokken en betrokkene op grond van de Wlz geïndiceerd voor het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering voor de periode van 15 december 2016 tot 14 maart 2017. Verder is bepaald dat betrokkene met ingang van 14 maart 2017 niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg. Daarbij heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat bij betrokkene geen sprake (meer) is van een dominante grondslag verstandelijke beperking.

1.5.

Bij besluit van 26 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 16 december 2016 ongegrond verklaard. CIZ heeft zich daarbij, onder verwijzing naar de adviezen van medisch adviseur Pel, op het standpunt gesteld dat in de situatie van betrokkene sprake is van psychiatrische problematiek. Dit is echter geen grondslag die toegang geeft tot de Wlz.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 16 december 2016 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in de medische adviezen een duidelijke weging van de feiten en omstandigheden ontbreekt. Op basis van de medische voorgeschiedenis van betrokkene en de in het verleden gestelde diagnosen wordt geconcludeerd dat de beperkingen hoofdzakelijk voortvloeien uit de psychiatrische problematiek. Mede gelet op het feit dat betrokkene de genoemde diagnosen heeft bestreden, is hiermee onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom – anders dan in 2013 – de grondslag verstandelijke beperking niet kan worden vastgesteld. De medische adviezen zijn dus onvoldoende inzichtelijk en concludent en CIZ mocht het bestreden besluit daarom niet op deze adviezen baseren.

3.1.

CIZ heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat hij zich mocht baseren op de adviezen van de medisch adviseur omdat daaruit blijkt dat voldoende is onderzocht en gemotiveerd dat in de situatie van betrokkene geen grondslag verstandelijk handicap aanwezig is. Verder heeft de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak voorzien omdat nog getoetst moet worden of betrokkene is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

3.2.

Volgens betrokkene dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het hoger beroep van CIZ heeft uitsluitend betrekking op het standpunt dat de bevoegdheid tot intrekking van het indicatiebesluit in dit geval berust op artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz.

4.2.

Artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz bepaalt dat het CIZ een indicatiebesluit kan herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.

4.3.1.

Uit de medische advisering die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, blijkt niet dat betrokkene niet langer op de bij het ingetrokken besluit geïndiceerde zorg (zorgzwaartepakket 6VG) is aangewezen. Naar de zorgbehoefte van betrokkene is door de medisch adviseur in het geheel geen onderzoek gedaan. Het bestreden besluit berust op de stelling dat bij betrokkene geen sprake is van een verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.

4.3.2.

Op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz kan uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg een grond opleveren voor intrekking of herziening van een indicatiebesluit. De intrekking van een indicatiebesluit kan daarom niet worden gebaseerd op de beoordeling dat geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap in de zin van artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef, van de Wlz. CIZ was dan ook niet bevoegd met toepassing van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz het indicatiebesluit van 16 augustus 2013 in te trekken. De rechtbank heeft dit miskend.

4.4.

Uit wat onder 4.3.1 en 4.3.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van CIZ niet slaagt. De rechtbank heeft terecht het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 16 december 2016 herroepen, zij het dat de rechtbank daaraan een onjuiste motivering ten grondslag heeft gelegd. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij berust.

5. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

IJ