Centrale Raad van Beroep, 26-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3976, 19/646 PW-PV
Centrale Raad van Beroep, 26-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3976, 19/646 PW-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 november 2019
- Datum publicatie
- 16 december 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:3976
- Zaaknummer
- 19/646 PW-PV
Inhoudsindicatie
Verrekening. Vergoeding voor deelname aan tv-programma terecht als inkomsten in mindering gebracht op de bijstand.
Uitspraak
19 646 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2018, 19/646 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 26 november 2019
Zitting hebben: M. Hillen als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden
Griffier: V.Y. van Almelo
Ter zitting is voor appellanten mr. I. Timmermans, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.J.M. van den Heuvel.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellanten ontvingen ten tijde in geding bijstand naar de norm voor gehuwden. Zij hebben met hun destijds negen kinderen in de periode van juli tot en met december 2017 deelgenomen aan het programma [programma] . Appellanten en hun kinderen hebben hiervoor een vergoeding ontvangen van in totaal € 6.000,- (vergoeding). Dit bedrag heeft de producent van dit programma in 2017 in twee delen op hun bankrekening overgemaakt: in september € 2.000 en in november € 4.000. Het college heeft deze bedragen met toepassing van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet (PW) verrekend met de bijstand over de maanden oktober en november 2017. Na gemaakt bezwaar heeft het college deze verrekeningen bij besluit van 17 april 2018 (bestreden besluit) gehandhaafd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil wat de aard van de door appellanten ontvangen vergoeding is. Appellanten hebben aangevoerd dat het gaat om inkomsten uit arbeid en dat deze inkomsten, voor zover het hun minderjarige kinderen betreft, op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de PW buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft de vergoeding terecht aangemerkt als inkomsten die naar hun aard overeenkomen met de in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW vermelde inkomsten en uitkeringen. Uit artikel 10 van de deelname-overeenkomst, in samenhang gelezen met artikel 21, blijkt dat het gaat om een vergoeding voor, kort gezegd, het ongemak dat appellanten en hun kinderen ondervinden door de opnames voor het programma in de periode van juli tot en met december 2017 en voor extra kosten. Reeds daarom is de vergoeding van € 6.000,- naar haar aard geen inkomsten uit arbeid.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) M. Hillen